.
Open Dag in Utrecht op Zaterdag 4 mei 2024

Kees Voorhoeve is studiecoördinator van de Opleiding Spiritualiteit en Zingeving van de Academie voor Geesteswetenschappen 
en geeft voorlichting over de opleiding. Klik voor meer info

Hemelse Verborgenheden

~Emanuel Swedenborg
[Vertaling Dr. Daniël van Egmond]

HET BOEK GENESIS

[I] Het Woord van het Oude Testament bevat hemelse mysteriën. De gehele tekst, maar ook elk afzonderlijk woord, verwijst naar de Heer, Zijn Hemel, de Kerk, naar het geloof en alles wat daarmee verband houdt. Niemand die zich uitsluitend met de letterlijke tekst bezig houdt, kan dit begrijpen. Want het enige dat we zien is dat de tekst (of de letterlijke betekenis) in het algemeen naar de uiterlijke gebeurtenissen van de Joodse Kerk verwijst. Toch bevat het Woord overal innerlijke betekenissen die nergens in de uiterlijke tekst zichtbaar worden, behalve dan het zeer weinige dat de Heer tijdens zijn leven hierover openbaarde en aan zijn apostelen heeft uitgelegd. Bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer betekenen, en het land Kanaän en Jeruzalem de Hemel. Daarom worden Kanaän en Jeruzalem "hemels" genoemd. Dit is ook de betekenis van het Paradijs.

[II] Vrijwel niemand in de christelijke wereld weet echter dat de gehele tekst en elk afzonderlijk woord, ja dat zelfs het meest afzonderlijke woord tot aan het kleinste puntje toe, geestelijke en hemelse mysteriën betekenen en omvatten. Als gevolg hiervan toont men tegenwoordig zelfs voor het Oude Testament nog maar weinig belangstelling. Deze bijzondere eigenschap van het Woord blijkt alleen al uit het feit dat het Woord van de Heer is en uit Hem voortkomt. Het Woord had nooit [aan de mens] kunnen worden gegeven als Het niet de meer innerlijke betekenissen in zich zou dragen die tot de Hemel, de Kerk en het geloof behoren. Anders zou Het niet het Woord des Heren kunnen worden genoemd en zouden we ook niet kunnen zeggen dat er enig leven in aanwezig is. Want waar komt het leven anders uit voort, dan uit iets dat zelf levend is? Met andere woorden, hoe zouden anders de gehele (levende] tekst en de afzonderlijke woorden in staat kunnen zijn om naar de Heer te verwijzen, die immers zèlf het leven is? Vandaar dat iets dat niet innerlijk naar Hem verwijst, niet kan leven. Ja, we kunnen zelfs zeggen dat een bepaalde uitdrukking in het Woord niet Goddelijk is, indien zij geen betrekking op Hem heeft, of niet op haar eigen manier naar Hem verwijst.

[III] Zonder dit speciale leven is het Woord ten aanzien van zijn letterlijke tekst levenloos. Want voor het Woord geldt hetzelfde als voor de mens die, zoals men in de Christelijke wereld weet, een uiterlijke en een innerlijke natuur heeft. De uiterlijke mens, die gescheiden is van zijn innerlijke natuur, is niets anders dan een levenloos lichaam. Het innerlijk is namelijk dat wat leeft en de uiterlijke natuur levend maakt. De innerlijke mens is de ziel [anima] van de uiterlijke mens. Op dezelfde wijze kunnen we het Woord, indien wij het uitsluitend ten aanzien van de letterlijke tekst beschouwen, vergelijken met een lichaam zonder ziel.

[IV] Zolang ons bewustzijn [mens] uitsluitend aan de letterlijke betekenis van de tekst blijft vasthouden, zal niemand kunnen zien dat deze tekst innerlijke betekenissen bevat. Dan zal men bijvoorbeeld ten aanzien van de letterlijke tekst van het eerste hoofdstuk van Genesis niets anders beseffen dan dat daarin de schepping van de wereld wordt behandeld, en de Tuin van Eden die "het Paradijs" wordt genoemd. Ook zal men menen dat het verhaal van Adam over de schepping van de eerste mens gaat. Wie zou immers verwachten dat deze teksten een andere betekenis bezitten?

Uit de volgende bladzijden zal echter in voldoende mate duidelijk blijken dat deze hoofdstukken mysteriën bevatten die nog nergens anders zijn geopenbaard. [Zo zullen we zien] dat volgens de innerlijke betekenis het eerste hoofdstuk van Genesis in het algemeen over de NIEUWE SCHEPPING van de mens gaat, of over zijn [of haar] REGENERATIE, en over de Oudste Kerk in het bijzonder. Ook zal blijken dat zelfs het kleinste woordje een mysterie vertegenwoordigt, betekent, en in zich verborgen houdt.

[V] Niemand kan dit allemaal weten, tenzij hij deze kennis van de Heer ontvangt. Daarom is het mij toegestaan om, voorafgaande aan de onthulling van deze hemelse mysteriën, duidelijk te verklaren dat het mij door de Goddelijke Genade van de Heer gegeven is om voortdurend en zonder onderbreking, nu reeds verscheidene jaren lang, aanwezig te zijn in de gemeenschappen van geesten en engelen, en om hen te horen spreken en op mijn beurt met hen te spreken. Aldus werd het mij gegeven om in het andere leven verbazingwekkende dingen te horen en te zien, die nimmer in de religieuze feitenkennis [cognitiones] en de ideeën van enig mens te voorschijn zijn gekomen. Ik ben daar over de verschillende soorten geesten onderricht, en over de toestand van de zielen na de dood: over de hel of de tragische toestand waarin de ongelovigen verkeren, en over de hemel of de gelukzalige toestand waarin de gelovigen zich bevinden. Maar vooral ben ik in de Leer van het geloof onderricht die in de gehele hemel wordt erkend. Dank zij de Goddelijke Barmhartigheid van de Heer zullen in het onderstaande al deze onderwerpen behandeld worden.

HOOFDSTUK 1

6. De ZES dagen of fasen, die even zovele opeenvolgende stadia van de regeneratie van de mens zijn, verhouden zich in het algemeen als volgt:

7. Het eerste stadium is de fase die vanaf de kindertijd tot vlak vóór het begin van het regeneratie proces bestaat, en die "woestheid, ledigheid en duisternis" wordt genoemd. En de eerste beweging, die de Barmhartigheid van de Heer is, is "de Geest van God die over de oppervlakte van de wateren beweegt".

8. Het tweede stadium begint wanneer er een onderscheid bestaat tussen alles wat tot de Heer behoort, en datgene wat wij onszelf toe-eigenen [proprium]. Alles wat tot de Heer behoort, wordt in het Woord "overblijfselen" genoemd. Zij vormen de neerslag van de religieuze feitenkennis [cognitiones] van het geloof dat wij vanaf onze jeugd hebben aanvaard. Deze religieuze feitenkennis wordt bewaard en komt pas tevoorschijn wanneer wij in dit tweede stadium zijn gekomen. Maar dit stadium komt heden ten dagen zelden voor zonder dat wij verzoeking, ongeluk en verdriet hebben ondergaan, want die zorgen er voor dat al het lichamelijke en wereldse -dus alles wat wij onszelf hebben toegeëigend tot rust komt en als het ware sterft. Aldus worden al onze uiterlijke aspecten van onze innerlijke aspecten gescheiden. In ons innerlijk bevinden zich de "overblijfselen" die de Heer voor deze fase en voor deze functie [usus] heeft bewaard.

9. Het derde stadium is die van de Bekering, waarin wij vanuit ons innerlijk op een vrome en devotionele wijze spreken en het goede voortbrengen, zoals bijvoorbeeld daden van naastenliefde. Deze daden blijven desondanks onbezield, omdat wij menen hen vanuit onszelf te verrichten. Zij worden "grasscheutjes" genoemd, "zaaddragend kruid" en tenslotte "vruchtdragend geboomte".

10. Het vierde stadium begint wanneer wij door de Liefde worden beïnvloed en door het Geloof worden verlicht. Voordien hadden wij ook wel vrome dingen gezegd en het goede voortgebracht, maar dit gebeurde dan vanuit een toestand van verzoeking en angst, en niet vanuit het geloof en de naastenliefde. Daarom worden deze twee vermogens (die de "twee lichten" worden genoemd) nu in de innerlijke mens ontstoken.

11. Het vijfde stadium begint wanneer wij vanuit het geloof spreken en daardoor het ware en het goede bevestigen. Wat wij dan voortbrengen is bezield en wordt "vissen der zee" en "vogelen der hemelen" genoemd.

12. Het zesde stadium begint wanneer wij vanuit het geloof, en daardoor vanuit de liefde, het ware spreken en het goede doen. Wat wij dan voortbrengen wordt "levende ziel en dier" genoemd. En omdat wij dan nu mede vanuit de liefde beginnen te handelen, worden wij een "geestelijk mens" en een "beeld [van God]" genoemd. Ons geestelijk leven wordt verblijd en in stand gehouden door al datgene wat tot de religieuze feitenkennis van het geloof behoort en tot de daden van naastenliefde. Dit wordt "zijn spijs" genoemd. Ons natuurlijk leven wordt echter verblijd en in stand gehouden door datgene wat tot onze lichamelijke en zintuiglijke natuur behoort. Dit heeft een strijd tot gevolg [die net zolang duurt] totdat de liefde de leiding overneemt en wij "hemels" worden.

13. Niet allen die met het regeneratieproces beginnen, bereiken het stadium van de "hemelse mens". Sommigen, en tegenwoordig het grootste deel, bereiken alleen maar het eerste stadium. Anderen slechts het tweede, weer anderen het derde, vierde, of vijfde, en zeer zelden het zesde stadium en nauwelijks iemand het zevende.


DE INNERLIJKE BETEKENIS

14. Op de volgende bladzijden wordt met de HEER uitsluitend de Verlosser van de wereld, Jezus Christus, bedoeld. Hij wordt "Heer" genoemd zonder verder nog van andere namen gebruik te maken. Hij wordt als Heer in de gehele hemel erkend en aanbeden, omdat Hij alle macht in de hemel en op aarde bezit. Hij heeft deze aanduiding zelf bevolen door te zeggen.

Gij noemt Mij.....Heer, en gij zegt dat terecht, want Ik ben het. [Joh. 13:13]

En de discipelen noemden Hem na de opstanding "Heer".

15. In de gehele hemel kent niemand een andere vader dan de Heer omdat Hij één is. Zoals Hij Zèlf heeft gezegd:

Ik ben de weg. de waarheid, en het leven..... Philippus zei tot Hem: Toon ons de Vader..... Jezus zei tot hem: Ben Ik zo lang bij u, Philippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe zegt gij dan, toon ons de Vader? Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en dat de Vader in Mij is?.... Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij. [Joh. 14: 6, 8-11]

16. Vers 1: In het begin schiep God de hemel en de aarde.

Het begin is een aanduiding voor de oudste tijd, en ook voor de "dagen der oudheid" en de "dagen der eeuwigheid", die op vele plaatsen bij de Profeten genoemd worden. Het begin verwijst ook naar de eerste fase van ons regeneratieproces, want dan worden wij opnieuw geboren en ontvangen wij een nieuw leven. Daarom wordt dit proces zelf de nieuwe schepping van de mens genoemd.

Scheppen, formeren en maken betekenen, afgezien van hun onderlinge verschillen, vrijwel overal bij de Profeten "regenereren". Zoals bij Jesaja:

Iedereen die naar Mijn Naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot Mijn eer; die Ik geformeerd heb en die Ik ook gemaakt heb. [Jes. 43:7]

Daarom wordt de Heer "Verlosser" genoemd, "Formeerder van de moederschoot af aan, en ook: "Schepper", zoals bij dezelfde profeet:

Ik YHVH, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning. [Jes. 43:15]

Bij David:

Het volk dat geschapen zal worden, zal Yah loven. [Psalm 102:19]

En bij dezelfde auteur:

Zendt Gij Uw Geest uit, dan worden zij geschapen. En Gij vernieuwt het aangezicht van de aardbodem. [Psalm 104:30]

Dat de hemel ons innerlijk betekent, en de aarde ons uiterlijk dat nog niet geregenereerd is, zal in de volgende paragrafen duidelijk gemaakt worden.


17. Vers 2: En de aarde was woest en ledig, en de duisternis lag op de aangezichten van de afgrond. En de Geest van God bewoog zich heen en weer, boven de aangezichten van de wateren.

De mens die nog niet geregenereerd is, wordt een woeste en ledige aarde genoemd en ook de aardbodem, waarin nog niets van het goede en het ware gezaaid is. Waar het goede niet bestaat, wordt van woest gesproken, en waar het ware niet bestaat, van ledig. Daarom heerst er duisternis of een ongevoeligheid en onwetendheid ten aanzien van alles wat met het geloof in de Heer te maken heeft, dus ten aanzien van alles wat tot het geestelijke en hemelse leven behoort.

Over de mens [die in deze toestand verkeert] schrijft Jeremia:

Want onverstandig is mijn volk. Mij kennen zij niet. Dwaze kinderen zijn het, en inzicht hebben zij niet. Wijs zijn zij om kwaad te doen, maar van goed doen weten zij niet. Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig. Ik zag naar de hemel, en het licht was er niet. [Ik zag, en zie, er was geen mens....] [Jer. 4:22,23,25]

18. De aangezichten van de afgrond zijn de begeerten en de daarbij behorende onwaarheden, waaruit en waarin de nog niet geregenereerde mens geheel bestaat. Omdat deze mens geen licht heeft, is hij als een afgrond of als iets dat verward en duister is. De verschillende toestanden die wij ondergaan voordat wij geregenereerd zijn, worden ook op vele andere plaatsen in het Woord "afgronden" genoemd, en "de diepten der zee", die uitgedroogd of verwoest worden; zoals bij Jesaja:

Zijt Gij het niet, die de zee heeft drooggelegd, de wateren van de grote diepte; die de diepten der zee heeft gemaakt tot een weg. een doortocht voor verlosten? De vrijgekochten van YHVH zullen wederkeren. [Jes. 51: 10-11]

Wanneer zo'n nog niet geregenereerde mens vanuit de hemel onderzocht wordt, verschijnt hij [of zij] als een zwarte massa die geen enkel leven in zich bevat. In het algemeen houdt dit de verwoesting in die aan onze regeneratie vooraf gaat, waarover op vele plaatsen bij de Profeten gesproken wordt. Want voordat wij kunnen weten wat waar is, en voordat het goede op ons kan inwerken, dient alles wat ons belemmert en weerhoudt [om het ware te leren kennen en het goede te doen] verwijderd te worden. Dus moet de oude mens eerst sterven, voordat de nieuwe mens verwekt kan worden.

19. Met de Geest van God wordt de Barmhartigheid van God bedoeld, van wie vermeld wordt dat Zij zich heen en weer bewoog, net zoals een hen die op een ei broedt. Hier beweegt de Geest zich boven alles wat de Heer bij ons bewaart en dat op vele plaatsen in het Woord "overblijfselen" genoemd wordt. Dit is de religieuze feitenkennis van het ware en het goede die nooit aan het licht of aan de dag komt, voordat de uiterlijke belemmeringen zijn verwoest. Deze religieuze feitenkennis wordt hier de aangezichten van de wateren genoemd.

20. Vers 3. En God zei: Er zij licht; en er was licht.

In de eerste fase van het regeneratieproces beginnen we te ontdekken dat het goede en het ware van een hogere orde zijn dan alle andere geschapen dingen. Indien wij volstrekt vanuit onze uiterlijke natuur leven, weten we zelfs niet wat het goede en het ware nu precies voor kwaliteiten zijn. Want wij menen dan dat alles wat tot de eigenliefde en de wereldliefde behoort, goed is, en dat alles wat deze beide vormen van liefde bevordert, waar is. Wij weten dan niet dat deze vormen van het goede slecht zijn, en de daarbij behorende vormen van het ware onwaar. Maar wanneer wij opnieuw worden verwekt, beginnen wij in deze eerste fase te begrijpen dat onze eigen goedheid niet echt goed is. Naarmate wij meer en meer in het licht komen, beginnen wij te ontdekken dat de Heer er is en dat Hij het goede en ware op zich is. Bij Johannes zegt Hijzelf dat wij dienen te ontdekken dat de Heer er is:

Indien gij niet gelooft, dat Ik ben, zult gij in uw zonden sterven. [Joh. 8:24]

Daarna dienen we te ontdekken dat de Heer het goede of het leven op zich is, en het ware of het licht op zich. Het goede en het ware kunnen dus niet bestaan, tenzij zij uit de Heer voortkomen. Ook dit staat bij Johannes geschreven:

In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en God was het Woord.... Alle dingen zijn door het Woord gemaakt en zonder dit is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. In Hem was leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis.... Hij was het ware licht, dat iedere mens verlicht die in de wereld komt. [Joh. 1:1,3,4,9]

21. Vers 4 en 5. En God zag dat het licht goed was. En God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.

Het licht wordt "goed" genoemd omdat het uit de Heer voortkomt, die het goede op zich is. Duisternis verwijst naar al datgene wat voor ons als licht verschijnt, voordat wij opnieuw zijn verwekt en geboren. Want in die toestand verschijnt het kwade als het goede en het onware als het ware. Wij eigenen ons alles toe wat tot de duisternis behoort, hetgeen tot gevolg heeft dat het blijft voortbestaan. Alles wat op de Heer betrekking heeft wordt, omdat het tot het licht behoort, met de dag vergeleken. En alles wat wij onszelf toeëigenen wordt, omdat het tot de duisternis behoort, met de nacht vergeleken. Op vele plaatsen in het Woord komen deze symbolen met de hier besproken betekenissen voor.

22. Vers 5. Toen was het avond geweest en het was ochtend geweest: de eerste dag

Uit het bovenstaande volgt reeds wat de betekenis van de avond en de ochtend is: De avond verwijst naar iedere toestand die aan onze regeneratie voorafgaat, omdat dit toestanden zijn waarin de schaduwen (of het onware) heersen en waarin geen enkel geloof aanwezig is. De ochtend verwijst naar iedere toestand die daarop volgt, omdat dit toestanden zijn waarin het licht (of het ware) heerst en waarin er religieuze feitenkennis van het geloof aanwezig is. In het algemeen verwijst de avond naar alles wat wij onszelf toeeigenen, terwijl de ochtend naar alles verwijst wat aan de Heer toebehoort. Zoals bij David is geschreven:

De Geest van YHVH spreekt door mij. Zijn Woord is op mijn tong. De God van Israel spreekt: Israels Rots zegt tot mij:.... Hij is als het ochtendlicht bij het opgaan van de zon, een ochtend zonder wolken, wanneer door de glans na de regen jong groen uit de aarde spruit. [2 Sam. 23: 2-4]

Omdat met de avond de toestand bedoeld wordt waarin geen enkel geloof aanwezig is, en met de ochtend de toestand waarin het geloof wèl aanwezig is, wordt de Komst van de Heer in de wereld, de ochtend genoemd. En om dezelfde reden wordt de periode voordat Hij komt, de avond genoemd, want dan is er geen geloof aanwezig. Zoals bij Daniël is geschreven:

En hij zeide tot mij: Twee duizend driehonderd avonden en ochtenden: dan zal het heiligdom in rechte staat hersteld worden.... En het aangezicbt van de avonden en de ochtenden, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. [Dan.8: 14, 26]

Op dezelfde wijze wordt in het Woord alles als de ochtend opgevat dat met de komst van de Heer te maken heeft. Daarom duidt dit woord ook de nieuwe schepping aan.

24. Vers 6. En God zei: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren.

Op de eerste dag bracht de Geest van God (of de Barmhartigheid van de Heer) de religieuze feitenkennis van het goede en het ware voort. Ook gaf Hij ons het eerste licht dat ons in staat stelt om te zien dat er geen enkele manifestatie van het goede of het ware kan bestaan, tenzij zij uit de Heer voortkomt. Vervolgens maakte Hij een onderscheid tussen de innerlijke en de uiterlijke natuur, en daarmee ook tussen de religieuze feitenkennis [cognitiones] die ons innerlijk bezit en de gewone feitenkennis [scientifica] waarover ons uiterlijk de beschikking heeft. Ons innerlijk wordt het uitspansel genoemd, en de religieuze feitenkennis die wij [op dit niveau] bezitten draagt de naam wateren boven het uitspansel. De gewone feitenkennis waarover ons uiterlijk [niveau van bestaan] beschikt wordt de wateren beneden het uitspansel genoemd. Voordat wij worden geregenereerd, beseffen wij niet dat er een innerlijke mens bestaat. Wij weten zelfs niet wat onze innerlijke natuur is. Wij menen dat er tussen de innerlijke en de uiterlijke natuur geen onderscheid bestaat omdat wij onszelf in allerlei lichamelijke en wereldse zaken hebben ondergedompeld. Zelfs alles wat tot onze innerlijke natuur behoort is hierin ondergedompeld. Aldus maken wij een verwarrende, duistere eenheid van datgene wat in werkelijkheid van elkaar onderscheiden is. Daarom wordt er in dit vers eerst over het uitspansel in het midden der wateren gesproken, en pas daarna over de scheiding tussen wateren en wateren, in plaats dat de scheiding tussen wateren en wateren direct genoemd wordt. Dit gebeurt echter onmiddellijk daarna:

24b. Vers 7 en 8. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel.

Zodra het regeneratieproces begint, ontdekken we dat ons innerlijk bestaat, of dat alle eigenschappen van ons innerlijk goed en waar zijn en uitsluitend aan de Heer toebehoren. Gedurende dit proces meent ons uiterlijk echter nog steeds dat het goede dat hij [of zij] doet, en het ware dat hij [of zij] zegt, uit zijn [of haar] eigen natuur voortkomt. Op deze manier leidt de Heer ons om het goede te doen en de waarheid te spreken. Daarom worden eerst de wateren onderscheiden die zich onder het uitspansel bevinden, en pas daarna de wateren die zich er boven bevinden.

Het is tevens een hemels mysterie dat de Heer alle zintuiglijke illusies en alle begeerten die wij vanuit onszelf voortbrengen, zodanig leidt en ombuigt dat zij tot het ware en het goede gaan behoren. Op deze manier voltrekt zich het gehele regeneratieproces van moment tot moment, vanaf de avond tot aan de ochtend, vanaf ons uiterlijk [niveau van bestaan] tot aan ons innerlijk [niveau] (of vanaf de aarde tot aan de hemel). Daarom wordt nu in dit vers het uitspansel of de innerlijke mens, hemel genoemd.

26. Vers 8. Toen was het avond geweest en het was ochtend geweest: de tweede dag.

De betekenis van avond, ochtend en van dag is reeds in het commentaar op vers 5 besproken.


Zie verder: Hemelse Verborgenheden