Leegte en vorm. Zen en christendom

~Ton Lathouwers

Inleiding
Het geplande onderwerp voor vanmiddag, voor zover we dingen in stukken kunnen knippen, is een beetje stilstaan bij de traditie van zen, die oosters is en voor een groot stuk zijn wortels heeft in het boeddhisme, en het christendom. Laat ik vooraf zeggen dat ik dit het moeilijkste, het meest subtiele en het minst te verwoorden onderwerp vind. Maar we moeten er ook over praten.
Zen is geen religie, in de zin dat het geen ideologische vorm, geen uitbeelding heeft. Het is dàt wat daaraan vooraf gaat. Het groeide wel binnen het boeddhisme, maar als houding van stil worden en leeg en onbevangen worden, met alle consequenties, kan het ook voor christenen een weg zijn. Al maakt Ama-Samy (jezuïet én geautoriseerd zen-leraar) duidelijk in zijn boek dat hijzelf jarenlang de fout heeft gemaakt om àl te snel christelijke elementen in zijn meditatie binnen te brengen. Ik moet dat erbij zeggen: het is een gevaar in het Westen, dat men het al invult voor dat men echt de zen, het stil worden, het leeg worden, heeft laten doorwerken.

Vol-Ledig
Het boek van Ama-Samy heet Leere und Fülle. En eigenlijk ligt daar het hele thema al gegeven: leegte en volheid. Het lijkt zó tegenover elkaar te staan. Het Oosten spreekt over leegte. Het Oosten heeft de neiging te zeggen wat het niet is. Die uiteindelijke grond die bloot komt te liggen als je onbevangen bent, als je naakt bent, niet meer belast met alle vroegere ervaringen die gestold zijn, als je helemaal open bent, hier en nu, wat je dan ervaart: Leegte. Maar ook D. Suzuki, die zen in het Westen heeft bekend gemaakt, zal zeggen, als men hem vraagt wat dan toch bedoeld wordt met die sunyata, die leegte, dat het ook volheid is.

En het Westen zal misschien meer de nadruk leggen op de volheid, op de uitbeelding, op de vorm. Maar de hele traditie van zen, van deze weg van stil worden - want het woord zen mag je vergeten - is de ontdekking, de ervaring (en niet het leren omdat het op papier staat) dat vorm en leegte één zijn. Eindeloos wordt het herhaald: de vormen zijn niet anders dan de leegte. Wij halen het uit elkaar, onmiddellijk worden het er twee, onmiddellijk wordt het dualistisch, tegenover elkaar geplaatst: hier heb je de vormen en daarachter de leegte, daarachter God. Hier heb je de werkelijkheid, daar de schijn. Maar in de diepste onbevangenheid is dat niet zo. En daar kun je eigenlijk met woorden niet bij.

JIJ worden
Om de twee jaar organiseren wij in de Tiltenberg een internationale conferentie boeddhisme-christendom. Daar komen katholieke en protestantse theologen samen om te praten met zen-mensen. In het begin werd gezocht om eerst duidelijk te maken wat, in al die verschillende vormen, de kern van het christendom en de kern van het boeddhisme is. Men kwam er niet uit. De ontdekking die men deed was dat er zoveel verschillende richtingen en uitdrukkingen zijn, die onderling ook nog wrijvingen hebben, dat het niet mogelijk was tot een soort grootste gemene deler van christendom of van boeddhisme te komen.

Op de laatste conferentie werd de vraag eigenlijk nog meer toegespitst. Het was de ontdekking dat iedereen, als je heel ver doorpraat, iedereen op heel unieke wijze ervaart wat voor hem dàt betekent, wat een christen dan noemt de ontmoeting met het Uiteindelijke, met God, of wat een boeddhist de Leegte noemt.

In het Oosten, zeker in zen, wordt dit elke keer benadrukt: 'ja, de Boeddha kan dit zeggen en Bodhidharma kan dàt zeggen en Dogen zegt zó, al die teksten onder je neus zeggen iets, maar wat zeg jij? Wat is jouw uitdrukking tegenover dat grote mysterie dat het bestaan is, hoe raakt het jou?'.
En het is de ontdekking dat dit uniek is en dat jij alleen maar JIJ hoeft te worden en naarmate je meer jij wordt, unieker, onherhaalbaarder, eenmaliger, dat dan meer die diepste grond doorklinkt. Dat het dus in plaats van boeddhist te worden of zen-mannetje te worden het een ontdekken is om jij te worden.
Het Westen kent ook zoiets. Ruusbroec - een Vlaams mysticus nota bene - zegt het in zijn boek 'Van de blinkende steen';. Die uitdrukking komt uit de Apocalyps, het boek der openbaring. Daarin staat dat op het eind der tijden iedereen een blinkend steentje krijgt, met daarop een naam, een tekst die alleen die ene persoon kan lezen. Volgens Ruusbroec betekent dit dat precies de manier waarop ik meer mezelf word, meer geraakt wordt door dat eeuwige, uniek is. De rest is grootste gemene deler maken.

Een persoonlijke God?
Zo ook als we het woord God gebruiken. Hoe kunnen wij in woorden, in beelden, in vormen tot uitdrukking brengen wat ons het diepste raakt? Dat kunnen we niet, niet in het woord Leegte, niet in het woord Volheid, niet door te zeggen dat het een Persoon is. Dat kan niet, dat is zo uniek. Die uniciteit maakt het dus vreselijk moeilijk toch toe te spitsen op die vraag: is er een persoonlijke God? Een boeddhist zegt nee en een christen zegt ja. Maar, zolang we het niet echt ervaren, bestaat zo een uitdrukking als 'persoonlijk' alleen maar, vanuit de vroegere ervaringen van wat voor ons een persoon is. En personen zijn de mensen die wij ontmoeten. We maken daar een beeld van. We maken een beeld van die absolute persoon. En de ervaring, de diepste ervaring breekt dat stuk.

Ook in de christelijke mystiek. Je kent misschien het woord van Eckehart, een dominicaan, een middeleeuwer die prachtige teksten schrijft, die door het Oosten herkend worden als: 'dit is vlak bij ons', waar hij over God zegt: 'God is een louter Niets'. Dat is natuurlijk ook stamelen. Maar dat wil alleen maar uitdrukken dat het niets is van alles waarmee ik denk het te kunnen invullen, het is niets van alles wat ik denk te weten. Geen enkel begrip, hoe heilig, hoe hoog ook of het valt stuk.
Hij zegt: 'wenn das Ich entwertet, entwertet auch God'. Als het 'ik', dat mij eigenlijk isoleert maar waar ik mij zo aan vast houd, dat gevormd en gekneed is door anderen, naar modellen, en dat dus niet uniek is, als dàt wegvalt en ik pas echt mijn 'oorspronkelijk gelaat' heb, dan is daar ook 'god' niet meer. Dan is daar niet meer wat dat 'ik' projecteerde of uitdacht. Zolang er een ik is, is alles wat dat 'ik' zich inbeeldt en vorm geeft, niet waar het uiteindelijk echt om gaat.

In die diepste ontmoeting, die men dan aanduidt met 'unio mystica’ - in dit alleen-zijn is er ook al-één zijn. Helemaal alleen zijn, onherhaalbaar zijn en dat is eenzaam zijn, betekent tegelijk daarin ontdekken dat je met iedereen verbonden bent. Dat is stamelen. Als je het zo hoort, denk je, dat is nonsens. Als ik alleen ben en eenzaam, is dat verschrikkelijk (dat is ook zo) en toch is dat andere ook waar. En Eckehart stamelt daar op zijn manier over. En Johannes van het Kruis beschrijft precies hetzelfde.

Niet-Weten.
Om dat een beetje levendiger te maken dan dit, wat misschien nogal theoretisch lijkt: een tekst Terre des hommes van Etienne Saint-Exupery. Die zegt iets heel merkwaardigs over zijn diepste religieuze ervaring, waarvan de theoloog professor Blommenstein uit Nijmegen zegt, in zijn boek 'Tot op de bodem van het Niets', dat hij het een van de ontroerendste westerse teksten vindt op gebied van de mystiek. Want het is tot op de bodem van het niets. Proberen in woorden te stamelen wat die wonderlijke diepste ervaring is.

'Het gebeurde dat mijn diepste wanhoop plaats maakte, plotseling, voor een onverwachte en uitzonderlijke kalmte. Er ontstond in mij een soort gelijkmatige helderheid uit de diepste grond van mijn bestaan.'

Dat klinkt mooi. Daar kunnen we nog bij. Had ik dat ook maar! Maar dan... wat hij dan zegt. Waarom is daar die helderheid en vrede?

'Want ik wist niets meer. Maar er bestond ook niets dat ik zou hebben kunnen kennen zonder walging.'

Op die momenten van die diepste vrede en helderheid en volheid des harten, waar hij geen woorden voor vindt, zegt hij: de kern ervan is: ik wist niets.
De middeleeuwse mystiek kent dat ook in 'De wolk van niet-weten'. En de Koreaanse zenmeester, bij wie ik heel lang in het klooster was, zei altijd: de kern van zen is 'dont know (niet weten)'. Het is niet eens 'I dont know', want dat 'I - zei hij - stelt niets voor. Z onbevangen dat nog niets gestold is tot kennis, tot begrippen en woorden - wat onmiddellijk gebeurt, zoals bij koning Midas alles wat hij aanraakt in goud verandert. En de Saint-Exupery doet die ontdekking, hij leert dat niet, hij ervaart het en dan zegt hij: 'ik wist niets'; méér nog: 'er zou niets kunnen zijn dat ik kende, laat staan dat onnoembare dat we met het woord 'God' noemen, zonder dat ik onmiddellijk walging zou voelen.'
Ik zou voelen: dit is het niet, dit is een skelet, dit is een stolsel, een sintel van een levende ervaring. Het is bijna tegenstrijdig, want ergens zegt hij, dat hij hier raakt aan zijn diepste grond, maar raken is het niet, want dat stellen wij ons ook weer voor - elk woord schiet tekort.

'Ik had hier (in die vrede des harten, in die volheid) geenszins aan God geraakt, want een god die zich laat aanraken (laat kennen) is geen god meer'

Dat is eigenlijk zeggen: waar mijn 'ik' wegvalt, valt ook god weg. Ik kan hier niets meer zeggen, het is alleen ervaring, het is zwijgen, eenheid, unio mystica. God die zich laat kennen is geen god meer.

Géén antwoord ontvangen.
En de Saint-Exuperie gaat verder:

'Noch als hij gehoorzaamt aan mijn gebed. En voor de eerste keer besefte ik dat de grootheid van het gebed vooral gelegen is in het feit dat het géén antwoord ontvangt.'

Dat staat haaks op wat wij meestal denken. De antwoorden die ik krijg, dat is ruilhandel zegt hij:

'En dat het afzichtelijke van ruilhandel geen enkele rol meer speelde in deze ontmoeting. En dat de leerschool van het gebed, de leerschool van de stilte was.'

En dan zijn we precies bij de meditatie - de leerschool van het gebed zonder antwoord. Kierkegaard zegt daar ook iets over:

'Ik krijg geen antwoord, geen bevestiging, geen teken uit de hemel, geen verschijning waar ik een beeld uit kan maken en waar ik een houvast aan kan hebben.'

Dit is stamelen dat het juist zuiver wordt, waar ik het niet kan vangen.

'En meer nog' zegt hij 'dat ook de echte liefde en de echte ontmoeting pas dààr begint waar er geen gave terug te verwachten is; en de oefening van het gebed.' Pardon, zegt hij 'ik bedoel de stilte, is precies zo belangrijk omdat ze dit aan de mensen leert.’ Géén antwoord ontvangen. Een antwoord, een teken zou mij alleen maar dieper in mezelf opsluiten, nog meer mij in mezelf besloten maken.

'Zij die van God een teken verwachten, maken van hem een spiegelbeeld, waarin zij slechts zichzelf ontdekken.'


Dit is natuurlijk stamelen. Je kunt ook het omgekeerde zeggen. Iemand zei eens op een lezing: 'Als hij zegt: ik had geenszins aan God geraakt is dat niet waar'. Nee natuurlijk niet, letterlijk is dat ook niet waar. Juist daar waar je wel raakt, zegt hij: ik raak er niet aan. Dat is eigenlijk willen zeggen: hier valt alle kennis weg.

Dat is wat Krishnamurti ergens zegt: 'Liefde is vernietiging van alle kennis'. Waar slaat dàt in godsnaam op? Maar juist in alles wat ik denk te kennen van een ander, wat ik hard kan maken, wat ik kan pakken, wat continu is: het was er gisteren dus ook vandaag, het is geen wonder meer, juist dàt is niet wat een echte ontmoeting uitmaakt. Een echte ontmoeting, ook van iemand die je veertig jaar kent, is elk moment ergens nieuw, is wonder, beweegt, leeft, verandert, heeft iets onaanraakbaars waar je niet bij kunt, waar je nooit bij kunt.

In de theologie wordt dit gezegd over die grote Jij als 'verborgen God'. Het Oosten accentueert dat verborgene sterker dan wij, hoewel in het Oosten natuurlijk ook beelden ontstaan. Maar zeker in de weg van zen is dat héél puur en heel dicht bij Johannes van het Kruis, en bij Eckehart en bij de Saint-Exuperie en zoveel anderen, ook Russen, zoals Leo Sjestow, die vanuit een christelijk-joodse traditie alleen maar hetzelfde kunnen zeggen....