.
Open Dag in Utrecht op Zaterdag 4 mei 2024

Kees Voorhoeve is studiecoördinator van de Opleiding Spiritualiteit en Zingeving van de Academie voor Geesteswetenschappen 
en geeft voorlichting over de opleiding. Klik voor meer info

Op de juiste weg [05]

DE FACTOREN DIE AFBREUK DOEN AAN WAAKZAAMHEID EN HET ZICH ONTTREKKEN AAN HEN 

~Rabbi Moshe Chaim Luzzatto 

Er zijn drie factoren die aan deze eigenschap afbreuk doen en een mens zich eraan laat onttrekken: De eerste is wereldse bezigheden en betrokkenheid, de tweede is gelach en lichtzinnigheid en de derde is slecht gezelschap. We zullen elk individueel bespreken.

We hebben reeds wereldse zaken en betrokkenheid besproken. Wanneer een mens bij wereldse zaken is betrokken, zijn zijn gedachten beperkt door de ketens van de last die op hem weegt en is het voor hem onmogelijk om bezorgd te zijn over zijn daden. De wijzen, moge vrede met hen zijn, hebben, bewust van dit feit, gezegd (Spreuken der Vaderen 4,10): “Minimaliseer uw bezigheden en houdt uzelf met Thora bezig.” Een persoon moet zich er tot op zekere hoogte, voor het belang van een levensonderhoud mee bezig houden, maar niet in die mate dat zijn dienst aan G‟d erdoor wordt belemmerd. Het is met betrekking tot deze dat ons opgedragen werd om tijd te bestemmen voor Thora studie. We hebben reeds vermeld dat zo‟n studie het voornaamste vereiste voor waakzaamheid is; zoals verklaard door Rabbi Pinchas: “Thora brengt een mens tot waakzaamheid”. Zonder haar zal waakzaamheid niet verkregen worden. Zoals onze wijzen hebben verklaard (Spreuken der Vaderen 2,6): “Een onwetende kan geen heilige zijn”. Dit is waar omdat de Schepper zelf, Gezegend is Zijn naam, die de mens met een kwade neiging heeft uitgerust, de Thora als een tegengif heeft gegeven. (Kiddushin 30b). Het is vanzelfsprekend dat indien de Schepper voor deze droefenis enkel deze remedie heeft gemaakt, het onmogelijk is dat een persoon, in welke omstandigheid dan ook, door enig andere middel daarvan wordt genezen.

Een mens dat zichzelf zonder dit denkt te redden, verkeert in dwaling, en zal zijn dwaling enkel op het einde herkennen, wanneer hij in zonde sterft. Want de kwade neiging oefent een grote kracht uit op een persoon en zonder dat hij zich ervan bewust is, groeit zij, neemt in kracht toe en gaat hem domineren. Een mens zou zijn toevlucht tot alle voorstelbare listen kunnen nemen - indien hij de remedie niet aanneemt die voor hem gecreëerd werd, namelijk de Thora, zoals ik heb geschreven, zal hij de verergering van zijn ziekte niet herkennen noch voelen, tot hij in zonde sterft en zijn ziel verloren is. Waar komt dit mee overeen? Met het geval van een zieke man die dokters heeft geraadpleegd en een juiste diagnose heeft van zijn ziekte en een recept, en niettemin zonder kennis van geneeskunde te hebben, zijn recept verwerpt en daarvoor in de plaats wat voor medicijn dan ook neemt waar hij aan denkt. Is er enige twijfel over dat hij zal sterven?

Hetzelfde is waar in ons geval. Niemand begrijpt de ziekte van de kwade neiging en de daarbij behorende mogelijkheden behalve de Schepper die hem vormde. En Hij Zelf waarschuwde ons dat het enige tegengif daarvoor Thora is. Wie dan, kan het achterwege laten en iets anders nemen en verwachten om te leven? De duisternis van aardgezindheid zal hem stap voor stap naderen zonder dat hij het bemerkt, tot hij zichzelf verzonken in het kwaad aantreft en zo ver van de waarheid verwijderd dat het zelfs niet in hem opkomt om haar te zoeken. Indien hij zichzelf echter bezig houdt met Thora, dan, wanneer hij haar paden, haar opdrachten en haar waarschuwingen ziet, zullen er binnenin hem reacties ontwaken, welke hem naar de goede paden zullen leiden. Zoals onze wijzen hebben gezegd (Yerushalmi Chagiga 1:7): “Zouden zij mij verlaten en mijn Thora behouden, vanwege haar schittering zouden zij terugkeren naar het goede.”

Ook omvat deze categorie het reserveren van tijd voor het overwegen van de eigen daden, met het oog op hun correctie, zoals ik hierboven heb beschreven. In aanvulling hierop: degene die wijs is zal niet toestaan dat enig moment dat van zijn bezigheden overblijft verloren gaat, hij zal het onmiddellijk vastgrijpen en niet laten gaan, om het aan te wenden voor zelfcorrectie en de verbetering van zijn dienst aan G‟d. De belemmering die wij besproken hebben, hoewel meer bekend dan de anderen, is het gemakkelijkste om aan te ontsnappen, voor degenen die wensen om aan hem te ontsnappen. De tweede belemmering echter, gelach en lichtzinnigheid, is erg groot. Hij die daarin verzonken is, is als iemand die verzonken is in een grote oceaan waaruit het extreem moeilijk is om te ontsnappen. Want gelach treft het hart van een persoon op zo‟n wijze dat onderscheidingsvermogen en verstand niet langer de overhand bij hem hebben, zodat hij als een dronkaard of een onnozele wordt, die het onmogelijk is te adviseren of te leiden, omdat hij geen leiding kan accepteren. Zoals door Koning Salomon werd gezegd, moge vrede met hem zijn (Prediker 2:2): “Over gelach heb ik gezegd, „Het is onnozel,‟ en over geluk, „Wat doet het?” En onze wijzen hebben gezegd (Spreuken der Vaderen 3:13): “Gelach en lichtzinnigheid zetten een mens aan tot ongeoorloofde relaties”.

Want zelfs al herkent ieder verstandig individu de zwaarte van dit soort zonde en is zijn hart bang om deze te benaderen vanwege het levendige beeld dat hem nog voor de geest staat, de ware verschrikkelijke aard van de overtreding en de zwaarte van zijn straf, dan trekt gelach en lichtzinnigheid hem nog steeds beetje bij beetje aan en leidt hem dichter en dichter naar het stadium waar angst hem beetje bij beetje, stap voor stap verlaat, totdat hij uiteindelijk de zonde zelf bereikt en hem begaat. Waarom is dit zo? Net zoals de essentie van waakzaamheid de toewijding vanuit het hart met zich meebrengt, zo is de essentie van gelach het hart wegdraaien van het goede, aandachtig denken, zodat gedachten over het vrezen van G‟d in zijn geheel niet in zijn hart opkomen.

Overdenk de enorme zwaarte en vernietigende kracht van lichtzinnigheid. Zoals een schild, met olie ingesmeerd, dat pijlen afweert en ervoor zorgt dat ze op de grond vallen, waardoor ze het lichaam van de drager niet kunnen bereiken, zo is lichtzinnigheid ten aanzien van verwijt en berisping. Want met een beetje lichtzinnigheid en een weinig gelach kan een persoon voor zichzelf het overgrote deel tot bewustwording, en de indrukken die het hart van een mens stimuleren, verliezen, en het horen en zien van dingen die hem aansporen tot een berekening en een onderzoek van zijn daden, verwerpen. De kracht van lichtzinnigheid werpt alles op de aarde zodat er totaal geen indruk op Hem wordt gemaakt. Dit is niet te wijten aan de zwakheid van de krachten die op hem werken, noch aan een tekort van bevatting van zijn aandeel, maar aan de kracht van lichtzinnigheid welke alle facetten van morele evaluatie en vrees voor G‟d uitwist. Dit aanroerend: de Profeet Jesaja “gilde als een kraanvogel,” want hij zag dat het dit was dat geen ruimte liet voor zijn waarschuwingen om een indruk te maken en welke alle hoop voor de zondaars vernietigde. Zoals het verklaard wordt (Jesaja 28:22), “En nu, houdt u niet bezig met lichtzinnigheid opdat uw banden niet worden versterkt”. En onze wijzen hebben de uitspraak gedaan (Avoda Zara 18b) dat een mens die aan lichtzinnigheid toegeeft lijden over zichzelf brengt. De Thora zelf verklaart expliciet (Spreuken der Vaderen 19:29): “Oordelen zijn geschikt voor de lichthoofden”. Inderdaad, dit wordt met reden gezegd; want een mens die door gedachten en studies wordt beïnvloed, vereist geen lichamelijke straf, want hij zal zonder dat van zonde wegblijven krachtens de gedachten van berouw die in zijn hart zullen opwellen door wat hij zal lezen of horen over morele veroordelingen en waarschuwingen. Maar de lichthoofden, die vanwege de kracht van hun lichtzinnigheid niet beïnvloed worden door waarschuwingen, kunnen niet gecorrigeerd worden behalve door een straffend oordeel. Want hun lichtzinnigheid zal niet zo effectief zijn in het afweren van deze zoals zij is in het afweren van ethische smeekbeden. De zwaarte van de straf van de Ware Rechter is in overeenstemming met de zwaarte van de zonde en haar gevolg. Zoals onze wijzen ons hebben geleerd (Avoda Zara 18b): “De straf voor lichtzinnigheid is extreem zwaar; het begint met lijden en eindigt met vernietiging, zoals er gezegd is (Jesaja 28:22): “Opdat uw banden niet versterkt zullen worden, want ik heb gehoord over vernietiging en afsnijding”. De derde belemmering tot waakzaamheid is slecht gezelschap, dat wil zeggen het gezelschap van dwazen en zondaren, zoals de Thora verklaart (Spreuken der Vaderen 13:20): “En de vriend van dwazen zal gebroken worden”.

Heel dikwijls zien wij dat zelfs nadat de waarheid over de verantwoordelijkheid van de mens voor de dienst aan G‟d en waakzaamheid bij een persoon ingeprent is, hij verzwakt of bepaalde overtredingen begaat om niet door zijn vrienden te worden bespot, of om in staat te zijn om vrijelijk met hen om te gaan. Dit is de intentie van Salomon‟s waarschuwing (Spreuken 24:21): “Vermeng u niet met diegene die veranderingen teweeg brengt”. Indien iemand tegen u zegt (Kethuvot 17a): “De geest van een mens zou altijd verbonden moeten zijn met zijn medemensen”, vertel hem: “Dit verwijst naar mensen die zich als mensen gedragen en niet naar mensen die zich als dieren gedragen”. Salomon waarschuwt opnieuw (Spreuken 14:7): “Houdt u verre van een dwaas.” En Koning David zei in dit verband (Psalm 1:1): “Gelukkig is de man die niet heeft gelopen...”, waarop onze wijzen als commentaar hebben gegeven (Avoda Zara 18b): “Indien hij had gelopen zal hij uiteindelijk stilstaan, en indien hij stilstond, zal hij uiteindelijk gaan zitten”. En nogmaals (Psalm 26:4): “Ik heb niet met verkeerde mensen gezeten… Ik heb het gezelschap van de kwaadaardige veracht…” Wat een persoon dus moet doen, is zichzelf zuiveren en reinigen en zijn voeten van de paden van de menigte houden die in de dwaasheid van de tijd ondergedompeld is en ze draaien naar het gebied van G‟d en Zijn woning. Zoals David zelf concludeert (Ibid. 6): “Ik zal mijn handen in reinheid wassen, en ik zal rond Uw altaar gaan, O G‟d”. Indien er onder zijn metgezellen diegenen zijn die hem tot onderwerp van spot maken, zou hij zich dat niet moeten aantrekken, maar, in tegendeel, hen moeten bespotten en beschamen. Laat hem overwegen of, indien hij de mogelijkheid had om een grote hoeveelheid geld te verkrijgen, hij om de spot van zijn metgezellen te vermijden, zou nalaten te doen wat nodig is om het te verkrijgen. Hoeveel te meer zou hij afkerig moeten zijn om zijn ziel te verliezen om zichzelf te ontzien voor spot. In dit verband hebben onze wijzen ons aangemaand (Spreuken der Vaderen 5,23): “Wees meedogenloos als een luipaard om de wil van uw Vader in de hemel uit te voeren”. En David heeft gezegd (Psalm 119:46): “En ik zal voor koningen spreken over uw getuigenissen en ik zal niet beschaamd zijn”. Ook al hielden de meeste koningen van zijn tijd zich bezig met en waren gewoon om over grootse plannen en genoegens te converseren. En zouden we daarom geneigd zijn te verwachten dat David, zelf een koning, beschaamd zou zijn om in hun aanwezigheid over ethische vraagstukken en Thora te spreken in plaats van grote prestaties en de genoegens van mannen zoals zij te bespreken - ondanks dit alles, was David niet in het geringste verstoord, en zijn hart werd niet verleid door deze ijdelheden, omdat hij de waarheid al had verkregen. Hij verklaart expliciet (Psalm 119:46): “En ik zal van uw getuigenissen spreken voor koningen en ik zal niet beschaamd zijn”. Jesaja zei evenzo (Jesaja 50:7): “Ik zette daarom mijn tanden op elkaar en ik wist dat ik niet beschaamd zou zijn.”