De gouden karper is uit het net

De gouden karper is uit het net
Verzamelde essays

Nico Tydeman

Dit boek bevat een selectie gepubliceerde artikelen over zenboeddhisme, geschreven vanaf 1970 tot 2010. Zij zijn verschenen in tijdschriften (o.a. Zen en Speling) of in boeken waaraan meerdere auteurs een bijdrage leverden. Zij bestrijken een periode van veertig jaar spiritualiteit. Met publiceren is Tydeman begonnen toen hij werkzaam was als staflid van het toenmalige meditatiecentrum De Kosmos. Vanaf die tijd leerden verschillende leraren hem de zenweg: Kalfried Dürckheim, Thich Nhat Hanh en vooral Genpo Merzel Roshi.



De essays zijn een weerslag van zijn ontwikkeling vanaf deze beginfase tot aan de tijd dat Tydeman zelf officieel leraar werd. Zij gaan over de belangrijke thema’s: de beoefening van zazen, de plaats van het zenboeddhisme in het publieke (Nederlandse) domein, zen en de dood, compassie, verlichting – en wat daarna?, over Dogen Zenji, de stichter van de soto-school. De betekenis van de christelijke mystiek blijkt uit een artikel over meister Eckhart. In deze verzamelbundel zijn ook enkele niet gepubliceerde artikelen opgenomen, o.a. over erotiek en verlichting en een bijdrage aan de interreligieuze dialoog. Dit laatste is de tekst van een lezing uitgesproken op een conferentie gehouden ter ere van Mimi Maréchal, tien jaar na haar overlijden.

Bron: Asoka


Hoofdstuk 21

Belangeloosheid en belofte 

Zenboeddhisme is voor mij allereerst een contemplatieve traditie. Hoewel andere aspecten ook een belangrijke rol spelen – rituelen, huwelijks- en begrafenisceremonies, tekststudies, dharmalessen – ligt voor mij verreweg de grootste nadruk op de beoefening van contemplatie. Hier is ook een verwantschap zichtbaar van zen met de christelijke mystieke tradities. Er zou reeds een kleine geschiedenis te schrijven zijn van christelijke theologen en boeddhistische auteurs die deze overeenkomst – met mogelijke verschillen – uitgebreid beschreven hebben. Overigens is contemplatie geen boeddhistische term. In het boeddhisme spreekt men van bhavana wat betekent ontwikkelen, cultiveren, bemesten. Een boeddhist beoogt met zijn beoefening het cultiveren van de geest. Wanneer we met betrekking tot de zenpraktijk ‘contemplatie’ gebruiken – en het daarbij behorende woord meditatie – dan is dat een westerse (christelijke) interpretatie. Maar ik denk dat daar goede gronden voor zijn.

In de christelijke mystiek is de samenhang en het onderscheid tussen meditatie en contemplatie zeer goed uitgewerkt. Op het geestelijk pad is meditatie elke wijze van beoefening die afhankelijk is van en dus begint met mijn initiatief en die ik verricht met een zeker oogmerk. In de christelijke sfeer: mondgebed, rozenkrans, liturgie, luisteren naar een preek, het lezen van een geestelijk boek – ik kan tot dit alles besluiten en deze oefeningen doen met een bepaald doel: mijzelf te brengen in een geestelijke stemming, de Heer te loven en te prijzen, mij te verenigen met het leven van Jezus, mij te verdiepen in de heilige Schrift. In zen: gaan zitten op een kussen, benen gekruist, rechte rug (zazen), concentratie op de ademhaling, koanstudie, het privé-gesprek leraar-leerling (daisan, dokusan), zingen van sutra’s, loopmeditatie (kinhin), buigen, mij houden aan de boeddhistische voorschriften – dit alles geschiedt op mijn initiatief en met een bepaalde intentie (rust, ontspanning, leren verstaan van de leer, karaktervorming, een goed mens willen zijn).

Al deze praktijken vormen de basis van het geestelijk leven en zij blijven dat, zo men wil, een leven lang. Zij zijn effectief en heilzaam. Zij hebben in de loop van de geschiedenis hun nut bewezen en doen dat tot op de dag van vandaag. Toch zijn ze slechts een onderdeel van het gehele geestelijk pad. Hoe langdurig, intensief en succesrijk de beoefening ook geschiedt, er is een stap verder te gaan. Voor de ontwikkeling van geestelijke volwassenheid is het noodzakelijk dat er op een gegeven moment bij alles wat we op dit vlak ondernemen een cesuur valt, een omkering geschiedt die alle oefeningen en de gehele houding jegens het geestelijk leven in een nieuw, duister licht plaatst. Dat nieuwe perspectief heet contemplatie. Uiteraard hoeft deze verandering zich niet per se plotseling te voltrekken, als een onverwachte breuk. Zijn komst zal meestal langzaam en geleidelijk zijn. Maar na enige tijd terugblikkend, zal dit zeker gezien en ervaren worden als een afscheid of het overschrijden van een grens.

Contemplatie is niet gericht op waarheidsvinding in wetenschappelijke of filosofische zin, noch is haar doel de bevestiging van dogma’s of leerstelligheid. Ook al gebruiken de mystici en de zenleraren de taal van hun tradities, zij lijken dwars door de gebruikelijke woorden en vastgelegde uitspraken heen te kijken om de diepte van een gemeenschappelijke ervaring te peilen: dit menselijk bestaan van leven en dood als een groot mysterie. Bij alles wat we weten, willen en kunnen blijft er in de werkelijkheid een onbekend groot gebied waar we onwetend zijn, waar we machteloos tegenover staan, waar we niets te willen hebben. Dit wekt de interesse van de mysticus. Hierdoor wordt hij of zij geraakt en ontstaat het verlangen steeds meer en meer in dit onkenbare gebied door te dringen en zich er door te laten verlichten. Hiervoor bedient mysticus zich van een bijzondere methode, een methodeloze methode, een manier van beoefening die geen bepaalde manier is, een ‘onwijze wijze’ (Ruusbroec), ook wel contemplatie genaamd. Alle manieren van weten, kunnen en willen worden gestopt. Er is geen sprake meer van eigen initiatief en elke interpretatie wordt ter zijde geschoven. Er zijn geen voorstellingen of beelden die houvast bieden. Er is geen kenbaar doel te bereiken. Ook al worden diverse vormen van meditatie beoefend, in het licht van contemplatie verdwijnt de vraag naar hun nuttigheidswaarde naar de achtergrond. Eén van de belangrijke kenmerken van contemplatie is belangeloosheid. En dat is een paradox.

Voor de weldenkende mens is deze onderneming waanzin. Maar ook binnen religieuze tradities en spirituele scholen durft men hier nauwelijks aan te denken. Integendeel, religie en spiritualiteit worden vooral beoordeeld en aangeprezen om hun nuttige functies. Ze worden ingezet ten behoeve van individuele en maatschappelijke doelen. Ze brengen troost op moeilijke momenten, roepen om vrede ten tijde van oorlog of leren het onderscheid tussen goed en kwaad. Men beoefent meditatie om tot rust te komen, een beter mens (vader, moeder, werknemer, werkgever) te worden, om meer geconcentreerd te kunnen studeren, om minder vaak woedend te worden, om een einde te maken aan de vele lastige gedachten die door het hoofd spoken. En wanneer het zo werkt, is het waar. Maar evenals bij zo vele andere zaken, religie en spiritualiteit lijken inzetbaar voor de meest tegenstrijdige doelen. Men sprenkelt wijwater over akkers, auto’s en meubilair, bidt voor het slagen van een examen, een goede huwelijkspartner, de gezonde geboorte van een kind, maar met dezelfde devotie worden tanks, kanonnen en geweren gezegend. Men trekt vol goede moed en overtuigd ten strijde, want ‘God staat aan onze kant’. Er is veel dood en verderf gezaaid in naam van God of Allah. Ten tijde van de Wereldoorlog II zonden Japanse zenmeesters hun studenten naar het front, want ‘je mag duizend bodhisattva’s doden om er honderdduizend mee te winnen’.

Lees verder