.
Open Dag in Utrecht op Zaterdag 4 mei 2024

Kees Voorhoeve is studiecoördinator van de Opleiding Spiritualiteit en Zingeving van de Academie voor Geesteswetenschappen 
en geeft voorlichting over de opleiding. Klik voor meer info

Boeddhisme en psychotherapie

~Han de Wit

Om de relatie tussen boeddhisme en psychotherapie te verduidelijken, is het nuttig de verschillen te zien tussen de typen van lijden die elk wil opheffen.

Inleiding
Een van de kenmerkende kanten van het spirituele pad van de Boeddha is dat het niet leidt naar het herstellen of aangaan van een relatie met een buiten de mens gelegen hogere geestelijke macht of schepper-God, maar dat het gericht is op de menselijke geest zelf, op hoe we de manier waarop we tegen ons menselijk bestaan aankijken en ermee omgaan kunnen transformeren. Doordat boeddhistische spiritualiteit zo nadrukkelijk op de mens is gericht, kijken westerse psychologen en psychotherapeuten met steeds meer interesse naar deze vorm van spiritualiteit. Vandaar dat de dialoog en de wisselwerking tussen beide steeds intensiever wordt. Niet alleen verschijnen er steeds meer publicaties over deze wisselwerking, maar ook worden er steeds meer ontmoetingen georganiseerd waar boeddhisten, psychologen en psychotherapeuten met elkaar van gedachten wisselen. Ook in Nederland vindt binnenkort weer een belangwekkende internationale conferentie plaats.

Een steeds weer terugkerend thema bij deze dialoog is de vraag wat boeddhistische spirituele oefeningen nu eigenlijk doen met de menselijke geest. Zijn ze vergelijkbaar met of inpasbaar als psychotherapeutische disciplines? Of zijn het manieren om onze levenshouding fundamenteel te transformeren? Of zijn het vooral methoden om de menselijke geest te onderzoeken? Die vragen zijn niet zo eenvoudig te beantwoorden, omdat er binnen de vele boeddhismescholen meerdere manieren zijn waarop over het boeddhistische pad, zijn beoefening en zijn doel - verlichting - wordt gesproken. De Boeddha heeft zo'n vijftig jaar lang onderricht gegeven en de termen waarin hij dat deed zijn natuurlijk in die periode ook steeds weer verfijnd en veranderd. Aanvankelijk sprak de Boeddha over het pad en over verlichting in termen die later bekend zijn geworden onder de naam van 'De Eerste Wenteling van het Wiel van de Dharma'. Verlichting wordt daar gedefinieerd als de beëindiging van lijden. In later onderricht door de Boeddha - de Tweede Wenteling - wordt verlichting gedefinieerd als het realiseren van shunyata of leegte, de realisatie dat de wereld waarin we ons voorstellen te leven geen absolute werkelijkheid is: ze is 'leeg van werkelijkheid'. In de Derde Wenteling wordt verlichting in positieve termen beschreven als de realisatie van onze boeddha-natuur, als totale helderheid van geest en onvoorwaardelijke toewijding aan het bestaan.

Omdat ook psychotherapie zich richt op het verzachten en zo mogelijk wegnemen van (geestelijk) lijden, zullen we hier de relatie tussen psychotherapie en boeddhisme vooral in termen van de Eerste Wenteling onderzoeken: wat verstaan beide tradities onder lijden en hoe verhouden die zich tot elkaar? Als we daar zicht op hebben, kunnen we zien of en hoe het spirituele pad van de Boeddha en psychotherapie met elkaar overeenkomen of verschillen. Ik wil dat doen aan de hand van twee beroemde uitspraken. De eerste is afkomstig van de Boeddha en luidt: 'Mijn leer richt zich maar op één ding: lijden en de opheffing van lijden (zie bijv. Majjhima Nikaya, I, 140). De tweede uitspraak is van Freud en luidt dat (zijn) psychotherapie ertoe kan bijdragen om neurotisch lijden te transformeren tot gewoon menselijk lijden ('in gemeines Leiden', Freud, 1952, I, 312).

De boeddhistische betekenis van 'lijden'
Om te achterhalen wat in het boeddhisme met lijden wordt bedoeld, kunnen we de sutras (teksten toegeschreven aan de Boeddha) raadplegen, waarin de Boeddha over zijn eigen leven en spirituele pad vertelt. Hij vertelt daarin hoe hij onder de naam van Siddharta Gautama door zijn koninklijke ouders werd opgevoed en hoe zij - vanwege een voorspelling dat hij òf een grote wijze zou worden òf een grote koning - Siddharta's leven in het paleis zo aangenaam mogelijk inrichtten. Zij deden dat in de hoop dat hij, door niet in aanraking te komen met de pijnlijke kanten van het menselijk bestaan, ervoor zou kiezen zijn vader later op te volgen. Desondanks - zo zouden we nu zeggen - groeide hij daar op tot een kerngezonde jongeman, zonder neuroses, intelligent, goed in sport en bedreven in de kunsten en wetenschappen van die tijd. Pas als hij zich een paar keer buiten de beschermde omgeving van het paleis begeeft, wordt hij voor het eerst geconfronteerd met de pijnlijke kanten van het menselijk bestaan in de vorm van ziekte, ouderdom en dood. Geschokt en niet in staat deze realiteiten van het menselijk bestaan een plaats te geven in zijn leven lijdt Siddharta voor het eerst in zijn leven. Hij besluit dan het paleis te verlaten en op zoek te gaan naar mensen die hem een levenshouding kunnen leren waarin men niet lijdt onder de pijnlijke kanten van het menselijk bestaan. Nadat zijn eerste leraren hem hadden geleerd om een staat van afstandelijke onkwetsbaarheid tegenover de pijnlijke onvermijdelijkheden van het leven te bereiken, besefte Siddharta dat het hem daar niet om ging. Wat hij zocht was een levenshouding die voor de pijnlijke kanten van het leven niet op de vlucht slaat, maar ze totaal accepteert en omarmt. Zo'n levenshouding is vrij van lijden, niet doordat pijn niet meer wordt gevoeld, maar doordat pijn niet langer het aangrijpingspunt is voor lijden in de vorm van angst en agressie tegenover pijn; in plaats daarvan wordt pijn het aangrijpingspunt voor levensmoed en compassie.

Wanneer de Boeddha dan later verlichting heeft bereikt en ontdekt heeft dat het angstig en agressief afweren en bestrijden van pijn en het najagen van genot niet tot waarachtig menselijk geluk leiden, maar ons er juist vandaan voeren, bestaat zijn onderricht er allereerst uit om ook zijn leerlingen bewust te maken van de pijnlijke onvermijdelijkheden van het menselijk bestaan. Hij spelt deze als volgt verder uit. Pijnlijk zijn: (1) geboren worden, (2) ziekte, (3) ouderdom, (4) sterven, (5) niet krijgen wat we hebben willen, (6) wel krijgen wat we niet hebben willen, (7) proberen te verkrijgen wat we hebben willen en (8) proberen vast te houden wat we willen houden. Dat deed hij niet om zijn leerlingen te deprimeren, en zeker niet om 'iets willen' in een kwaad daglicht te stellen, maar om ze een realistisch zicht op het leven aan te reiken, want dat is de basis van waarachtige spiritualiteit. Met deze pijnlijke zaken hebben álle mensen te maken. Of ze nu Boeddha's zijn of niet, ze ervaren allen pijn en genot, omdat ze (gelukkig) nu eenmaal gevoelige wezens zijn. En ook ervaren ze allen de pijn dat het leven niet altijd gaat zoals ze willen.

Wat nu het verschil is tussen de Boeddha en de niet-verlichte mens is dat de niet-verlichte mens voortdurend geneigd is de ogen voor deze pijnlijke realiteiten te sluiten en ze te bestrijden. Dat is er de oorzaak van dat hij lijdt onder deze feitelijkheden. Het is deze angstige en blinde strijd, deze afweer en het verzet, die maakt dat de niet-verlichte mens, in tegenstelling tot een Boeddha, lijdt onder deze acht onvermijdelijke vormen van pijn. In dat verband spreekt de Boeddha dan over de acht vormen van duhkhadhuhkhata, de acht vormen van lijden (duhkhata) aan pijn (duhkha), die eigen zijn aan het niet-verlichte menselijke bestaan: (1) lijden onder geboortepijn, (2) lijden onder ziekte, (3) lijden onder ouderdom, tot en met (8) lijden onder het proberen vast te houden wat we willen houden. In De Lotus en de Roos (De Wit, 1998) heb ik deze vormen van existentieel lijden genoemd.

Een Boeddha ziet deze vormen van pijn daarentegen onbevreesd en met mededogen onder ogen. Hij of zij ziet de werkelijkheid zoals ze is en is ermee verzoend. Daardoor doen de pijnlijke kanten ervan hem of haar niet langer lijden, maar wekken ze deernis en zorgzaamheid. Zijn of haar leven wordt niet langer beheerst door de angstige en bij voorbaat verloren strijd tegen de pijnlijke kanten van het menselijk bestaan, maar door daadwerkelijke compassie ervoor. Een Boeddha is dus vrij van existentieel lijden. De oorzaak van het feit dat de niet-verlichte mens existentieel lijden ervaart is dat deze mens voortdurend een mentale beweging voltrekt van afweer, ontkenning en verzet tegenover de pijnlijke kanten van het bestaan, in de mening dat dat de weg naar geluk is. Het boeddhisme reikt ons een spirituele discipline aan in de vorm van meditatiebeoefening, die ons niet alleen in staat stelt te ontdekken dat deze mentale beweging ons juist steeds weer wegvoert van geluk, maar ons ook helpt om deze leedverwekkende mentale beweging in onszelf op te merken en op te geven. Dat gaat gepaard met een proces van onder ogen zien van en vriendschap sluiten met ons eigen existentiële lijden. En dat proces leidt dan tot het opheffen van existentieel lijden, doordat het wordt getransformeerd tot onvoorwaardelijke compassie voor het menselijk bestaan.

De psychotherapeutische betekenis van 'lijden'
Maar hoe vergaat het ons als ons existentiële lijden zo onhanteerbaar groot is, dat we het (nog) niet onder ogen kunnen zien; zo groot dat het onmogelijk is om er vriendschap mee te sluiten en het te transformeren tot compassie? Stel dat we bijvoorbeeld op een en dezelfde dag onze meest dierbare medemens verliezen en onze arts ons moet vertellen dat we een dodelijke ziekte hebben. Dan kan dit existentiële lijden zo onhanteerbaar groot zijn, dat ons geen andere uitweg meer lijkt te resten dan opnieuw de mentale beweging van afweer en verzet te voltrekken, maar nu tegenover dit existentiële lijden zelf. Dat is het ontstaansmoment van neurose. Of met een wat minder dramatisch voorbeeld: stel dat we onze eigenwaarde altijd sterk hebben gebaseerd op ons jeugdige uiterlijk. Maar we worden oud. Wanneer we dat feit afweren, ontstaat het existentiële lijden onder ouderdom. Wanneer we vervolgens ook dat existentiële lijden afweren, bijvoorbeeld door situaties te vermijden die dit existentiële lijden voelbaar maken, dan ontstaan er neurotische patronen: we voelen ons ongemakkelijk in het gezelschap van jonge mensen en vermijden het. Ook dat veroorzaakt weer lijden. Dit lijden kunnen we neurotisch lijden noemen. De psychologische functie van neurotisch lijden is, zo gezien, dus het existentiële lijden buiten ons bewustzijn te plaatsen en te houden. Dat kan in extreme situaties voor het moment heilzaam zijn, maar op de langere duur is het een destructieve mentale beweging, die ons ongelukkig maakt: ons leven wordt dan beheerst door neurotische patronen op het vlak van ons denken, spreken en handelen. Wat hier nodig is, is psychotherapie, die ons helpt deze neurotische patronen en het neurotische lijden dat ermee samengaat onder ogen te zien en los te laten, zodat we weer contact kunnen maken met het existentiële lijden, dat eronder ligt en dat erdoor werd afgedekt. Daarmee zijn we terug bij Freuds uitspraak, die we nu als volgt kunnen herformuleren: psychotherapie kan ertoe kan bijdragen om neurotisch lijden te transformeren tot existentieel lijden.

De relatie tussen psychotherapie en boeddhisme
Bovenstaande definities van existentieel en neurotisch lijden hebben een aantal belangrijke implicaties. Allereerst deze: waar geen existentieel lijden is, daar kan geen neurotisch lijden ontstaan. Ten tweede, neurotisch lijden is symptomatisch voor en ontstaat ten gevolge van als ondraaglijk ervaren existentieel lijden. En ten slotte: waar neurotisch lijden is, daar kan existentieel lijden niet worden ervaren.
Deze implicaties geven ons niet alleen zicht op het verschil tussen psychotherapie en een spiritueel pad, maar ook geven ze ons een handvat om te bepalen wanneer psychotherapie en wanneer een spiritueel pad heilzaam is. Omdat het spirituele pad van de Boeddha zich richt op het opheffen van existentieel lijden, kan dit pad alleen worden begaan wanneer dit lijden aan de oppervlakte ligt. Wanneer dit lijden door neurotisch lijden overdekt is en niet aanraakbaar is, dan is een psychotherapeutische en niet een spirituele benadering aan de orde. Anders gezegd, iemand die worstelt met existentieel lijden en zich daarvan wil bevrijden, is bij een psychotherapeut niet aan het juiste adres. Freud had de Boeddha en zijn leerlingen niet kunnen helpen. En iemand die worstelt met neurotisch lijden heeft er geen baat bij het pad van de Boeddha op te gaan.

Existentieel lijden opheffen door vriendschap te sluiten en volledig te leven met de onvermijdelijke realiteiten van ons bestaan - met onze lichamelijke kwetsbaarheid, onze sterfelijkheid, met het feit dat het leven zich niet laat dwingen door onze wensen - is geen geringe opgave. Het is een spirituele opgave, waar een spirituele mentor behulpzaam bij kan zijn. Het gaat daarbij om een ander proces dan het opheffen van neurotisch lijden door vriendschap te sluiten en te leren leven met ons existentiële lijden. Daar kan een psychotherapeut behulpzaam bij zijn. Het opheffen van existentieel lijden vraagt namelijk om andere vormen van begeleiding en hulp en berust op een andere psychologie - een contemplatieve psychologie (zie De Wit, 1999, 1994) - dan die welke bij het opheffen van neurotisch lijden heilzaam is. Spiritueel mentorschap is dan ook een andere discipline en berust op een andere training dan die welke psychotherapeuten geven. De kwaliteit van een spirituele mentor is in hoge mate afhankelijk van de mate waarin hij of zij vrij is van existentieel lijden, van de mate waarin hij of zij zichzelf heeft verzoend met de werkelijkheid zoals ze is. De kwaliteit van een psychotherapeut is daarentegen in hoge mate afhankelijk van de mate waarin hij of zij zelf vrij is van neurotisch lijden. Maar een psychotherapeut behoeft niet vrij te zijn van existentieel lijden. Hij of zij mag persoonlijk moeite hebben met en lijden onder ervaringen van verlies en tegenslag en regelmatig angst hebben voor het leven en de dood. En de meeste psychotherapeuten hebben dat ook. Op dat vlak zullen cliënt en therapeut elkaar na een geslaagde therapie ook kunnen ontmoeten.

Dat alles betekent ook dat een spiritueel pad gaan en psychotherapie twee verschillende wegen met verschillende doelen zijn. Wanneer een spirituele mentor of een psychotherapeut zich daar niet van bewust is, dan loopt deze het risico van onprofessioneel handelen. Het kan dan zijn dat mensen die met een existentiële problematiek worstelen in psychotherapie gaan. Wanneer zij daar dan geen baat bij vinden, raken zij teleurgesteld in de mogelijkheden ervan. En het kan zijn dat mensen vanwege neurotische problematiek een spiritueel pad op gaan en daar op hun beurt geen baat bij vinden. Ook zij zullen daardoor hun vertrouwen verliezen in de mogelijkheid van bevrijding, waar het bij spiritualiteit om gaat. Daarom is het belangrijk om als psychotherapeut en als spirituele mentor (diagnostisch) zicht te hebben op wat de persoon door wie zij worden benaderd, nodig heeft. Daarnaar handelen is een daad van compassie.

(Han F. de Wit is contemplatief psycholoog en als meditatieleraar verbonden aan de Shambhala Centra in Nederland, waar regelmatig cursussen worden gegeven over boeddhistische meditatie en haar psychologie.)

Literatuur
- Freud, Sigmund: Gesammelte Werke, I. London: Imago Publishing, 1952.
- Majjhima Nikaya, (Ed. V. Trencker) London: Pali Text Society, London. Or: The Middle Lenght Discourses of the Buddha, Sutta 22: 38. Transl. Bhikkhu Ñ_namoli & Bhikkhu Bodhi. Boston: Wisdom Publications, 1995.
- Wit, H.F. de (1998) De lotus en de roos. Boeddhisme in dialoog met psychologie, godsdienst en ethiek. (3e druk) Kampen: Agora.
- Wit, H.F. de (1999) De verborgen bloei. Over de psychologische achtergronden van spiritualiteit (9e druk) Kampen: Agora.
- Wit, H.F. de (1994) Contemplatieve psychologie (3e druk) Kampen: Agora.

Bron: Inzicht