Eckharts dialoog met zen: mysticus, filosoof of dominicaanse prediker?

De spiritualiteit van Meister Eckhart 
Een dominicaanse mysticus in een multireligieuze samenleving 
André van der Braak (red.) 

Uitgeverij Parthenon

Meister Eckhart is in de loop van de twintigste eeuw invloedrijk geweest in verschillende gedaanten. Terwijl hij aanvankelijk vooral als een universeel mysticus werd geportretteerd die een brugfiguur kon vormen tussen Oost en West, werd later juist vooral het filosofische karakter van zijn werk benadrukt. De laatste decennia is er weer meer aandacht voor de context waarin leven en werk van Eckhart zich afspeelden en begrepen moeten worden.






Dit essay probeert in grote lijnen weer te geven hoe de beeldvorming rondom Eckhart zich heeft voltrokken in de interreligieuze dialoog met het zenboeddhisme.

Welke problematische aspecten spelen bij een dergelijke beeldvorming een rol? Hoe kan een kritische reflectie op deze beeldvorming op vruchtbare wijze vraagtekens plaatsen bij de interpretatie van onze ‘eigen’ Meister Eckhart? En welke categorieen moeten we daarbij hanteren? Eerst zal ik laten zien hoe Eckhart als universeel mysticus werd geïnterpreteerd. Daarna ga ik nader in op de belangrijke rol die hij speelde in de filosofische Oost-West-vergelijking bij een aantal Japanse filosofen. Ten slotte komt Eckharts achtergrond als dominicaanse prediker aan de orde.

ECKHART ALS UNIVERSELE MYSTICUS

Aan het begin van de twintigste eeuw werden Eckhart en zen gezien als voorbeelden van een universele mystiek. Dit paste naadloos in de tijdgeest van de filosofie van de levende ervaring, zoals uitgedrukt in o.a. de levensfilosofie, de fenomenologie en het denken van William James en diens notie van de ‘zuivere ervaring’. Om deze reden oefenden zowel Meister Eckhart als het gedachtegoed van zen een magnetische aantrekkingskracht uit op westerse intellectuelen met een passie voor mystiek.

Eugen Herrigel (1884–1955) is daarvan een mooi voorbeeld. Hij was een Duitse filosoof die van 1924 tot 1929 in Japan doceerde. Vanuit zijn diepe bewondering voor Eckhart wilde hij zich in zen verdiepen. Omdat de zenmeditatie voor een westerling te veeleisend werd geacht, werd hem geadviseerd het boogschieten te beoefenen. Over zijn ervaringen schreef hij een beroemd boek, Zen in de kunst van het boogschieten, dat zeer bepalend werd voor het gemystificeerde westerse beeld van zen bij een groot publiek. Herrigel schrijft onder andere dat zijn leraar hem opdraagt om niet op het doel te mikken, maar geduldig te wachten totdat de pijl vanzelf de boog verlaat, en ‘het’ schiet, niet hijzelf.

Om een dergelijke oosterse mystiek adequaat te kunnen verstaan werd het werk van Eckhart aanbevolen. Rudolf Otto schreef in 1926 in zijn West-östliche Mystik:

Wij [westerlingen] kunnen hooguit toegang krijgen tot deze vreemde ervaringswereld in deze mystiek met een zeer merkwaardig karakter door te beginnen vanuit Eckhart, en dan alleen vanuit enkele van zijn zeldzaamste en diepste momenten. 

Eckharts vervolging door de paus draagt bij aan het romantische beeld van een radicale mysticus die de dogma’s van zijn kerk aan zijn laars lapt en daarom in conflict komt met de conservatieve autoriteiten van zijn kerk. Als radicale vrije geest, die puur vanuit de eigen levende ervaring spreekt en getuigt, alle vaste beelden en voorstellingen achterlatend en op losse schroeven zettend, tart de mysticus steeds weer de religieuze autoriteiten van zijn eigen traditie. Dit beeld van de mysticus past in het zogeheten perennialisme: er bestaat een eeuwige tijdloze waarheid die door de eeuwen heen steeds weer is herontdekt door grote geesten die hun tradities overstegen. Vervolgens stollen hun originele inzichten tot dogma’s en formules door toedoen van hun navolgers, met als gevolg religies en instituties. Het perennialisme wijst zulke vrije geesten aan in alle grote tradities: Eckhart, Buber, Roemi, Boehme, Linji, Zhuangzi.

Lees verder