.
Open Dag in Utrecht op Zaterdag 4 mei 2024

Kees Voorhoeve is studiecoördinator van de Opleiding Spiritualiteit en Zingeving van de Academie voor Geesteswetenschappen 
en geeft voorlichting over de opleiding. Klik voor meer info

Over de Eerste Gelofte

~Ton Lathouwers

Wie een beetje vertrouwd is met het boeddhisme, weet dat er zoiets bestaat als ‘de vier geloften’, waarmee mensen zichzelf toewijden aan het Pad van bevrijding. Vandaag zou ik het graag willen hebben over de eerste gelofte. Nog voor ik in aanraking kwam met het zenboeddhisme, heeft een Russische schrijver - ik durf zijn naam bijna niet meer uit te spreken, maar die eindigt op “ostojevski”- mij eigenlijk al duidelijk gemaakt waar deze gelofte over gaat. Een docent op de middelbare school, die niet zo heel goed les kon geven en ons liever zijn favoriete verhalen vertelde, heeft ooit een verhaal over deze schrijver verteld. Dat verhaal maakte een enorme indruk op me en daarmee begon dan ook mijn bijna levenslange belangstelling voor deze grootheid in de Russische literatuur. Dostojevski was een politiek geëngageerd schrijver – hij was socialist en atheïst - en werd ter dood veroordeeld vanwege zijn revolutionaire activiteiten. Op het moment dat hij werd vastgebonden voor de executie, werd zijn vonnis echter omgezet in verbanning naar Siberië. Dostojevski, die niet beter wist dan dat zijn laatste minuut was aangebroken, heeft toen een regelrechte revolution of the fundaments meegemaakt. In het strafkamp kristalliseerde de kern van zijn ervaring zich uit, hij raakte er nog dieper van doordrongen dat het in elk leven gaat om de innerlijke ommekeer én dat die ommekeer een kwestie is van en voor alles en allen, een samutpada: “samen eruit”.

Deze ‘leer’ werd door Dostojevski vooral duidelijk gemaakt tijdens zijn laatste toespraak, kort voor zijn dood in 1881 - hij stierf onverwacht en nog vrij jong. Hij was uitgenodigd om in Moskou ter gelegenheid van de onthulling van het monument van Poesjkin een rede te houden. Tot op de dag van vandaag worden er Poesjkin-redes uitgesproken. Alles wat er in Rusland aan cultuur en schrijvers bestaat, komt dan samen in een grote zaal om te luisteren naar een literair kopstuk. Op de bewuste avond komt Dostojevski naar voren en dan gebeurt er iets wat mij ook zou kunnen overkomen. Hij was wat onhandig en verlegen en besteedde totaal geen aandacht aan zijn kleding, hij liep bijvoorbeeld in zo'n jas waar hij wel drie keer in kon. Hij klimt het podium op, struikelt en rolt het podium af. De papieren met aantekeningen van zijn rede vallen uit zijn handen. Hij maakt zijn excuses aan het publiek en raapt de bladzijden bij elkaar, die hij vergeten had te nummeren. Dan begint hij aan de voordracht, maar raakt in de war door de verkeerde volgorde van de bladzijden. Een paar keer begint hij opnieuw, maar het lukt niet. De hele zaal is muisstil, iedereen is gespannen. Dostojevski besluit tenslotte om de papieren opzij te leggen en houdt uit zijn hoofd – nee, uit zijn hart - een toespraak. Het is zijn bekendste en mooiste toespraak én het slothoofdstuk van zijn literaire leven.

Dostojevski sprak over de vraag: hoe brengen we twee elkaar op het oog buitensluitende aspecten van het leven bij elkaar? Hoe krijg je voor elkaar om bij alles wat je alleen - in stilte en eenzaamheid, oog in oog met de onmogelijke vraag van het bestaan - moet doorworstelen, toch het bodemloze, grenzeloze oervertrouwen in het leven te behouden, tegen alles in. In het Siberische kamp waar hij vier jaar gevangen zat, had hij dit vertrouwen bij de ongeletterden ervaren, bij hen die veroordeelde moordenaars en criminelen waren. Hij zag dat zij konden bidden en - tegen alles in - vertrouwden. Ze kwamen bij elkaar in een donker hok waar een soort van kruisbeeld en iconen van Maria stonden die ze zelf hadden gemaakt, en ze zaten daar zo maar, zonder met woorden te bidden. De wijze van zijn van deze mensen heeft een onuitwisbare indruk gemaakt op Dostojevski en zorgde voor een ommekeer, het heeft hem ten diepste veranderd.

In de Poesjkin-rede zei hij over het perspectief van Rusland: wij intellectuelen, die zweren bij de logica en de wetenschap - en daarmee aan de haal gaan -, wij zullen allemaal eerst diep het hoofd moeten buigen voor degenen die het vertrouwen bewaard hebben. In Rusland gebeurde met de intelligentsia hetzelfde als bij ons in het Westen. Sorry, want oordelen mag je uiteindelijk niet, maar aan oppervlakkigheid en een knieval voor de logica en de wetenschap zitten grote risico’s.

De toespraak van Dostojevski eindigde daar waar Hisamatsu zijn Gelofte aan de mensheid mee begint: Kalm en evenwichtig. Vooral niet ‘zwevend’, vooral geen new age, maar nuchter en kalm, dicht bij de grond, en geworteld. “Laat ons ontwaken” en tegelijkertijd - niet erna! -: “laat ons mensen worden, vol van mededogen”, samutpada. Laat ons ontdekken dat we in het web van Indra zitten, iedereen op zijn eigen plek. Daartoe riep Dostojevski op: trouw aan het hart, trouw aan de eigen roeping, trouw aan de plek waar het leven ons heeft neergezet. Elk koanverhaal gaat hierover: wat ga jij doen? Niets werkt, wat ga jij doen? Met het accent op dóen. Dat was het hartstochtelijke pleidooi van Dostojevski, die, nadat hij Russisch-orthodox was geworden omdat hij met zijn hart de waarheid achter de woorden en de vormen van de bizar lijkende rituelen ontdekte, het in De hergeboorte van mijn overtuigingen, nóg eens zei. Hij kreeg toen het verwijt dat hij de socialistische idealen vaarwel had gezegd. Dat was niet zo, want zijn grote voorbeelden waren Fransen revolutionairen die diepgelovig waren en hij sprak met ontroering over een zeker soort communisten die communist waren vanuit een religieus hart. Hij moest met pijn ontdekken dat we het niet redden met ‘de wetenschap’, niet met de logica of psychologie als wetmatigheid, niet met alleen maar techniek, natuurkunde of filosofie. In Siberië ontdekte hij hoe oneindig veel facetten van het bestaan er zijn waarmee hij wetenschappelijk helemaal niets kon beginnen, waar hij onmachtig met lege handen stond en te pletter liep. Hij ontdekte daar ook dat hij niet kon berusten in de onmacht. Hij kon niet buigen voor de muur die zei het is nu eenmaal zo, dat is het tekort van het leven, het is verschrikkelijk, dood is dood en lijden is lijden, daar kunnen we niets aan doen. Nee, we moeten, zegt Dostojevski, de nederigheid opbrengen om te leren uitdrukken wat ongeletterde mensen bewaard hebben: het unieke… In het uitdrukken van het unieke wordt de universele verbondenheid zichtbaar. Zijn Poesjkin-rede was één grote oproep tot zowel dat unieke - het religieuze, of het hart van het bestaan - als tot een verbondenheid die uiteindelijk alle verdeeldheid zou kunnen doorbreken. Het gaat erom een nieuwe manier van omgaan met elkaar te vinden vanuit de uniciteit die in en door ieder mens wordt uitgedrukt. De Russische taal heeft er een woord voor dat niet verwijst naar een gewone gemeenschap zoals wij die kennen, maar naar een nieuwe wereld, een nieuwe manier van elkaar ontmoeten. Oorspronkelijk was de sangha ook zoiets. De sangha is geen clubje mensen die het genoeglijke gevoel hebben van ‘wij zenboeddhisten onder elkaar’. Sangha - daar zit ook sam in, van het Pali-woord voor samen - is een nieuwe verbinding die we ontdekken dóór dat unieke heen.

Ik wil nog even terug naar de avond dat Dostojevski de Poesjkin-rede uitsprak. Hij heeft toen twee keer een gedicht voorgedragen. Mensen die destijds aanwezig waren, schreven het op. Zij hoorden die breekbare, kwetsbare man in die veel te grote jas - hij leek wel een levend lijk, zei men, zo bleek, krachteloos en kuchend als hij daar stond - met een aanvankelijk fluisterende stem een gedicht van Poesjkin voordragen. Een prachtig gedicht. Poesjkin heeft als schrijver een heel andere toon dan Dostojevski of Tolstoi, het lijkt alsof hij helemaal niet zwaar op de hand is. Hij schrijft over Europese en Russische cultuur, over feesten en pret, over de winter met pannenkoeken en glühwein, hij verhaalt over liefdesaffaires en anekdotes, en dat alles op een hartverwarmende manier. Als je Poesjkin leest, kom je alle aspecten van het leven tegen, maar heel anders dan bij Dostojevski. Aan de oorsprong van Poesjkins lichtvoetigheid ligt echter iets anders, iets wat Dostojevski herkende. Dat andere is te vinden in het gedicht 'De profeet', het gedicht dat Dostojevski die avond twee keer uit zijn hoofd citeerde. De mensen die erbij waren zagen de stamelende schrijver tijdens het declameren gaandeweg één en al ziel worden, met een passie en een kracht die men niet in hem vermoedde. Het laat zien hoeveel het gedicht voor hem betekende.

Tussen haakjes, Dostojevski betwijfelde of twee keer twee vier is. In zijn eerste, felle roman “Herinneringen uit het souterrain” gaat hij vreselijk tekeer tegen de muur van de evidenties, de muur van zekerheden. Dat is de muur zonder poorten die ook in zen zo’n grote rol speelt. Dostojevski zegt dat hij de muur die ons alle psychologische- en natuurwetten voorhouden niet accepteert en dan vooral niet het “twee keer twee is vier” . Hij zei: voor mijn part is twee keer twee vijf, of negen of weet ik wat. Dacht Dostojevski nou werkelijk dat twee keer twee vijf is? Nee. Toen ik één van mijn eerste boeken schreef, heb ik zijn brieven gelezen en die waren eerder om van af te knappen dan om er iets van op te steken, want ze gaan grotendeels over financiën - en hij was verschrikkelijk op de centen. Hij wist heel goed dat twee keer twee vier is en had er op rekenkundig vlak geen enkele twijfel over. Maar tegelijkertijd ageert hij dus tegen wetmatigheden, omdat het gaat om de ontdekking van een andere ruimte waarin gewone waarheden niet meer opgaan. Hij deed dat bijvoorbeeld ook in Legende van de Grootinquisiteur, het verhaal waarin Christus opnieuw op aarde verschijnt in het vijftiende eeuwse Spanje. Christus wordt daar door de katholieke clerus gevangen genomen, ter dood veroordeeld en komt op de brandstapel. Dan is er een laatste gesprek, waarin de Grootinquisiteur iets heel indrukwekkends zegt: jij hebt de mensen willen uitdagen om die onmogelijke stap te doen, de stap vanuit het hart en voorbij alle plaatjes, voorbij alle twee keer twee is vier. Of voorbij alle ‘drie keer drie is negen, ieder zingt zijn eigen lied’… Was het maar waar trouwens, want niemand zingt zijn eigen lied, we zingen allemaal het liedje van de wetenschap. Dostojevski daagt ons uit om de tong uit te steken tegen al die muren, tegen alles wat zegt: buig nou maar, hier is geen oplossing, geen uitweg.

In dit verband wil ik ook Nagarjuna noemen. Men zegt wel dat Nagarjuna na de Boeddha de belangrijkste figuur is in het boeddhisme. Eigenlijk had ik mijn verhaal vandaag willen beginnen met een stevige uitspraak van hem. Houdt u zich nu dan maar even vast: “Het boeddhisme is in zijn geheel gegrondvest op de acceptatie, op de vaste zekerheid van twee waarheden”. Twee waarheden. Twee. De één in absolute, diepste mystieke zin: twee keer twee is vijf, twee keer twee is het universum, twee keer twee dat zijn jij en ik. En op hetzelfde moment is er de evidente waarheid van de wereld. Die waarheid bestaat uit: twee keer twee is gewoon vier, een boom is gewoon een boom. Het blijft stamelen. Maar Nagarjuna zegt dat als wij één van de twee waarheden uit het oog verliezen, we de mist ingaan. Religie - u mag zelfs het woord vergeten - is de ontdekking dat er méér is dan alles wat we denken te kennen over onszelf, méér dan alles wat we in kaart kunnen brengen. Het is de ontdekking dat het weer stroomt, dat het leeft, dat we wakker worden, dat het licht wordt als het donker is, dat een nieuw hart in mij geschapen wordt of hoe je het diepe innerlijk veranderen ook noemt. Het is nooit onder woorden te brengen en toch wordt het onophoudelijk verwoord, en stolt het vervolgens onherroepelijk.

Er is een beroemd beeld van de Boeddha die de aarde aanraakt. Let u er maar eens op. Boeddha wordt afgebeeld in allerlei houdingen en één ervan is dat hij de aarde aanraakt. Hij roept de aarde als het ware tot getuige en zegt: “Ik blijf hier”. Zoals ook Dostojevski deed, waarvan Hisamatsu zei: als iemand het wezen van het zenboeddhisme uitdrukt in een totaal eigen, unieke taal, dan is hij het. Dostojevski bevestigt de diepste religieuze waarheid heel authentiek, door te verwoorden dat het hier, op deze plek, in de modder, met de moeite en de pijn, met de muren, de impasses en de eenzaamheid, gedáán moet worden. Tot twee keer toe, in verschillende werken, kun je bij Dostojevski zo’n zelfde getuigenis als van de Boeddha vinden. In De Gebroeders Karamazov laat Dostojevski Dimitri iets zeggen tegen zijn broer, woorden die zijn gebaseerd op een uitspraak van Schiller. Een prachtige tekst. “Opdat de mens zich zou kunnen verheffen uit al zijn ellende, verbond hij zich onlosmakelijk, onvoorwaardelijk met moeder aarde”… Dat is nogal wat! Dimitri zegt erbij: Aljosja, ik weet niet eens hoe ik het moet doen. Wat moet ik doen? Moet ik de borsten van de aarde openrijten, een kuil graven en daarin gaan zitten? Hoe moet ik dat doen? Het is een soms onmogelijke vraag. Hetzelfde gebeurt later met Aljosja op het meest wanhopige punt in zijn leven, als alles in stukken valt. Het is de enige keer dat Dostojevski – je mag daar nooit teveel over praten, over die dingen moet je je mond houden – laat zien hoe het onverwoordbare hém geraakt heeft. “Iemand heeft mijn ziel bezocht in dat uur”, laat Dostojevski “met een onwankelbaar geloof in zijn eigen woorden” Aljosja later zeggen over deze gebeurtenis. Vader Karamazov wordt op een nacht vermoord door zijn zoon Dimitri. Er was een ruzie om een vrouw en Aljosja gaat uitgerekend in diezelfde nacht ook naar haar. Daarna keert Aljosja terug naar het klooster, waar de eerder die dag overleden starets Zosima ligt opgebaard. Naast de kist gezeten krijgt hij een droom, waarin de geliefde starets zegt dat Aljosja’s taak in de wereld ligt. Aljosja gaat dan in de donkere nacht naar buiten. Hij wordt vervuld van verrukking over de roerloze stilte, waarin het aardse mysterie lijkt te raken aan het mysterie van de sterrenhemel. Het was alsof “de draden van de ontelbare werelden Gods” in zijn ziel samenkwamen. Hij knielt, alleen onder de immense hemelkoepel, en hij raakt de aarde aan. Hij doordrenkt de aarde met zijn tranen en hij zweert haar voor eeuwig trouw te blijven, om nooit te ontsnappen. Dat is de eed van de Bodhisattva, de gelofte van Kuan Yin. Het is wat Hisamatsu uitdrukt, en het zijn de twee waarheden van Nagarjuna. Vergeet nooit dat het hier, temidden van alles wat ‘werelds’ is, gebeurt. En dat in elke religie er altijd het gevaar is van ontsnappen. In alles wat maar raakt aan wat onverwoordbaar is bestaat dat gevaar, want we verwoorden het tóch en dan ontwikkelt zich een soort werkelijkheid ‘boven en buiten’. Dostojevski, Nagarjuna, Hisamatsu en de Boeddha willen maar één ding: ons wakker houden.

Mijn pleegmoeder, van wie ik zóveel heb geleerd, drukte het op haar manier uit. Ze was wat we noemen een Indisch meisje; in sommige kringen blíjf je een Indisch meisje, ook als je al tachtig bent. Ze zei altijd: jongske, laat het leven nooit een kabbelend beekje worden. Het gaat om de toppen én de dalen, allebei. De toppen zijn genade, dat komt vanzelf. Maar de dalen zijn het belangrijkste, want die zijn het vruchtbaarste… Ik twijfelde vaak en vertelde haar dat ik weet had van heel veel donkere dingen en me afvroeg waar die goed voor waren. Juist dat jongske, juist wat tussen mensen gebeurt zijn de dalen: pijn, kortsluiting, eenzaamheid, onbegrip. Zij wist hoe moeilijk het was. Wij ontdekken allemaal, juist aan de mensen die ons het meest na zijn, hoe moeilijk het is en hoe diep onze voorkeuren en afkeren zijn. Ja, de ene waarheid is: “Hoe talloos de levende wezens ook zijn…..”. Dat is voorbij alle onderscheid, voorbij het laatste oordeel. Maar tegelijkertijd is het: ik sta hier, middenin dit leven met alles wat het aan impasses, poortloze poorten en botsingen met zich meebrengt. Vergeet dan de woorden van mijn pleegmoeder niet: “Jongske, dat is het rijkste wat er is. Daar groeien we van”. Ik ben daar dankbaar voor.

Kalil Gibran – vergeef me dat ik altijd maar weer met literatuur op de proppen kom, dat is mijn afwijking - schrijft ergens: “Zou de moeder van Judas minder van haar kind hebben gehouden dan Maria, de moeder van Jezus, van haar zoon hield?” Al geeft iedereen, het hele universum inclusief de mensheid en God, iemand op, laat ons dat niet doen…! Dát drukken wij uit met het uitspreken en beoefenen van de eerste gelofte.