DE MYSTIEK VAN HET LIJDEN

© Daniël van Egmond


Inleiding

Het lijden is een mysterie dat zich onttrekt aan al onze pogingen om het te beheersen en om het voor eens en voor altijd uit ons bestaan te bannen. Het is een huiveringwekkend mysterie dat met een klap ons zelfgenoegzame bestaan openbreekt en ons in een afgrond van vrees en wanhoop kan doen storten. Het is een gebeurtenis waarin we geheel op onszelf worden teruggeworpen en we tegen de grenzen van ons eigen bestaan oplopen. Ja, het is onmogelijk om over het lijden in het algemeen te spreken, net zoals het onmogelijk is om over de dood in het algemeen te spreken. Het is altijd een uniek wezen dat lijdt, want zelfs als een gehele bevolkingsgroep lijdt onder de gevolgen van een of andere natuurramp, of een heel volk onder het juk van een nietsontziende tiran, dan nog is het niet die bevolkingsgroep of dat volk dat lijdt, maar enkel de individuele mensen die de pijn en het verdriet op eigen wijze tot in hun vlees en botten voelen. Alle mooie theorieën over de rechtvaardigheid van God of van de wet van karma blijken luchtkastelen te zijn op het moment dat wij zelf met een ondraaglijk lijden worden geconfronteerd. Zolang het andere mensen betreft die lijden, zijn we in staat om over de zinvolheid van het lijden te speculeren. Maar zodra het onszelf of onze directe omgeving in zijn greep heeft, blijken alle filosofische en religieuze verhalen krachteloos geworden te zijn, tenzij, ja tenzij die verhalen geen theorieën zijn gebleven, maar deel uit zijn gaan maken van onze levende ervaring.

Dit doet mij denken aan een verhaal over de filosofe Edith Stein die enige jaren geleden als zuster Teresia Benedicta van het Kruis heilig is verklaard. Toen haar leermeester Adolf Reinach in de eerste wereldoorlog aan het front sneuvelde, ging zij op condoleancebezoek bij zijn weduwe. Stein had verwacht een gebroken vrouw aan te treffen, maar in plaats daarvan werd ze ontvangen door een vrouw die in haar sterke protestantse geloof de kracht vond om dit grote verlies te dragen. Deze confrontatie met het mysterie van het lijden was de eerste stap op een weg die de overtuigde atheïste Stein uiteindelijk naar het kloosterleven zou voeren. En juist daar werd zij zelf steeds meer een exponent van de mystiek van het lijden, een voorbeeld voor anderen dat ze tot in de gaskamer van het concentratiekamp heeft kunnen blijven. Wij menen vaak dat het lijden geen deel hoort uit te maken van ons bestaan. We doen dan ook alle moeite om ons tegen alle mogelijke narigheid te beschermen en te verzekeren. Maar iedereen wordt vroeg of laat met lijden en dood geconfronteerd. Dan stellen we de vraag: Waarom moest dit mij overkomen? Waarom moet zij zo lijden, ze heeft al zoveel verdriet moeten dragen? Waarom is het leven zo onrechtvaardig? Waar was God in Auschwitz?

Het antwoord van de Boeddha

Het Boeddhisme neemt een uiterst pragmatische houding ten aanzien van het lijden aan. De Boeddha constateerde op grond van zijn verlichtingservaring en als een van zijn zes edele waarheden, dat het leven lijden is. Het lijden is zo onlosmakelijk verbonden met het leven dat het zinloos is om te proberen er voor weg te vluchten of het te ontkennen.

Volgens hem is de enige oplossing om aan het lijden te ontkomen dat we aan het leven zelf ontsnappen. Dit betekent echter niet een oproep om dan maar over te gaan tot zelfdoding, want ook na de dood gaat het bestaan door en zullen de consequenties van onze daden uiteindelijk weer uitgedrukt worden in een nieuw leven op aarde. Daarom is de enige oplossing om ons definitief te ontdoen van alle lijden, dat we onszelf bevrijden uit de eeuwige kringloop van geboorte en dood. Zo heeft het Boeddhisme in al zijn veelkleurigheid talloze methoden en technieken ontwikkeld die allemaal tot doel hebben ons te verlossen van al onze gehechtheden en daarmee van onze aangeboren drang tot bestaan. Alleen op die manier is het mogelijk om definitief met het lijden af te rekenen.
Voor de Boeddha is het lijden geen mysterie. Hij heeft immers de oorzaak van het lijden geschouwd: Hoewel al het bestaan vergankelijk is, hechten wij ons steeds weer aan allerlei dingen, niet in het minst aan onszelf en onze dierbaren. Maar vroeg of laat worden we gedwongen om alles waar we ons aan gehecht hebben weer los te laten. De oorzaak van al het lijden is dus onze gehechtheid en onze onwetendheid over de vergankelijkheid van alles wat er bestaat. De schuld van het lijden ligt dus bij onszelf, van onrechtvaardig lijden is dan ook geen sprake. In moderne opvattingen over karma en reïncarnatie heeft men deze gedachtegang van de Boeddha overgenomen, zonder dat men over zijn wijsheid beschikte. Want daar waar de Boeddha er de nadruk op legde dat er geen permanent ik of een permanente ziel bestaat die onderworpen is aan het proces van reincarnatie, zijn vele hedendaagse reïncarnatie-gelovigen er juist wel van overtuigd dat er zo'n permanent ik bestaat. Dit blijkt al uit het gemak waarmee men over "mijn vorig" of "mijn volgend" leven spreekt. Zo wordt het inzicht van de Boeddha door velen vervormd tot een spijkerhard geloof: Indien het slecht met je gaat, indien je bijvoorbeeld verkracht bent of een vreselijke kwaal hebt opgelopen, wordt dit maar al te vaak verklaard door er op te wijzen dat je in je vorig leven dan wel zelf een verkrachter zult zijn geweest en/of slecht karma hebt opgebouwd. Hier is er geen sprake meer van het mysterie van het lijden. Alles is onderworpen aan de koele en mechanische wet van oorzaak en gevolg.
Maar als er geen permanente ziel bestaat, wat is dan de rechtvaardiging van mijn lijden? Wanneer iemand anders dan ik, tijdens zijn of haar leven slecht karma heeft opgebouwd, waarom moet ik daar nu dan voor boeten? Hoewel de Boeddha een weg gewezen heeft hoe we onszelf kunnen verlossen, heeft hij toch niet het mysterie van het lijden opgelost. Volgens de overlevering was dit ook niet zijn doel. Hij zei: Indien iemand op het slagveld getroffen wordt door een pijl van een tegenstander, zal hij zich toch ook niet eerst afvragen wie deze pijl heeft afgeschoten en waarom die persoon juist hem beschoten heeft. Nee, hij zal eerst alles in het werk stellen om hulp te zoeken, zodat zijn wond verbonden kan worden en hij weer zal genezen. Daarom dienen we ons niet bezig houden met allerlei speculaties over de zin van het lijden, maar moeten we al onze inspanningen richten op onze gang op de weg naar bevrijding.

Het antwoord van Job 

In de Bijbel wordt het verhaal verteld over Job die zeer trouw was aan de Heilige en die in voorspoed en gezondheid leefde. Volgens Satan was Job alleen maar zo vroom omdat het hem zo goed ging. Hij beschouwde zijn geluk als een soort beloning voor zijn trouw. De Heilige meende echter dat Job niet uit berekening trouw was, maar uit liefde. Om dat aan te tonen gaf Hij Satan de vrije hand om Job op de proef te stellen, zolang hij Job maar in leven liet. Vanaf dat moment wordt Job het slachtoffer van het ene na het andere ongeluk. Hij verloor zijn bezittingen, al zijn kinderen stierven en uiteindelijk werd hij zelf overdekt met zweren:

Op zekere dag, toen zijn zonen en zijn
dochters aten en wijn dronken in het huis van
hun broeder, de eerstgeborene, kwam een bode
tot Job en zeide: De runderen waren aan het
ploegen en de ezelinnen dicht er bij aan het
grazen, toen de Sabeeërs een inval deden en ze
roofden; en de knechten sloegen zij met de
scherpte van het zwaard; ik alleen maar ben
ontkomen om het u aan te zeggen.
Terwijl deze nog sprak, kwam een
ander en zeide: Het vuur Gods viel van de
hemel en verbrandde de schapen en de knechten
en verteerde ze; ik alleen maar ben ontkomen
om het u aan te zeggen.
Terwijl deze nog sprak, kwam een
ander en zeide: De Chaldeeën hadden drie
benden gevormd, overvielen de kamelen en
roofden ze; en de knechten sloegen zij met de
scherpte van het zwaard; ik alleen maar ben
ontkomen om het u aan te zeggen.
Terwijl deze nog sprak, kwam een
ander en zeide: Uw zonen en uw dochters waren
aan het eten en wijn drinken in het huis van
hun broeder, de eerstgeborene, en zie, daar stak
een zware storm op van over de woestijn,
greep het huis bij de vier hoeken aan, en het
viel op de jonge mensen, zodat zij stierven; ik
alleen maar ben ontkomen om het u aan te
zeggen.
Toen stond Job op, scheurde zijn mantel
en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich
ter aarde en zeide: Naakt ben ik uit de schoot
van mijn moeder gekomen, naakt zal ik daarheen
wederkeren. De Here heeft gegeven, de
Here heeft genomen, de naam van de Heer zij
geloofd...
[Toen sloeg Satan] Job met boze zweren,
van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel
toe. En hij nam een potscherf om zich daarmee
te krabben, terwijl hij neerzat in de as. Toen
zeide zijn vrouw: Volhardt gij nog in uw
vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf! Maar
hij zeide tot haar: Zoals een zottin spreekt,
spreekt ook gij: zouden wij het goede van God
aannemen en het kwade niet? (Job, 1: 13 - 21; 2: 7 - 10)

Vervolgens vertelt het verhaal ons hoe Job's vrienden proberen zijn lijden een zin te geven. Deze pogingen tot verklaring zijn hoogst actueel, want al hun oplossingen komen wij nog steeds tegen wanneer wij met het mysterie van het lijden worden geconfronteerd.
Volgens de een is God onrechtvaardig; dus lijden we voor niets. Dit godsbeeld doet denken aan dat van de oude Grieken. De goden verblijven ver verheven van het gewone aardse bestaan op de berg Olympus. Zij houden zich zelden of nooit met de mensheid bezig, tenzij zij door haar in hun eigen belangen geschaad dreigen te worden. Ja, soms veroorzaken zij zelfs het lijden wanneer ze ingrijpen in het menselijke bestaan om hun eigen behoeften te bevredigen. In dat geval is er zeker sprake van onrechtvaardige goden.

Een ander is er van overtuigd dat Job een grote zonde heeft begaan, want anders zou al dit ongeluk hem niet gebeuren. Deze opvatting komen we maar al te vaak binnen de verschillende christelijke stromingen tegen. En zoals ik hierboven heb aangegeven, is dit ook een opvatting die we bij sommige aanhangers van de reïncarnatiegedachte vinden. Alleen is bij hen God vervangen door een abstracte wetmatigheid.
Volgens een derde reactie is het lijden volstrekt onbegrijpelijk en daarom heeft het geen zin om naar het doel of naar een oorzaak van het lijden te zoeken. Er is geen enkele troost voor het afschuwelijke lijden dat Job ondergaat. Deze positie kan tot een vervloeking van het eigen bestaan leiden: Het leven is volstrekt zinloos en onrechtvaardig, ja de zondaren in deze wereld leiden een goed leven, terwijl de
onschuldige maar al te vaak in erbarmelijke omstandigheden verkeert. Deze nihilistische conclusie kan ons er toe brengen om de oplossing van de Boeddha te aanvaarden: Het enige wat er nog voor ons op zit is een weg te zoeken om aan het leven zelf te ontsnappen.

Vergankelijkheid 

Het vele lijden dat we in de wereld tegenkomen, lijkt ons bijna te dwingen om een van de reacties van Job's vrienden te accepteren als een realistisch antwoord op de vraag naar de zin en de oorsprong van het lijden. Direct na de tweede wereldoorlog begon men zich in joodse en christelijke theologische kringen bezig te houden met de brandende vraag waar God was toen miljoenen joden, zigeuners en
homosexuelen in de concentratiekampen werden vermoord. En deze wanhopige vraag is niet verstomd, want sinds 1945 zijn er nog vele miljoenen mensen het slachtoffer geworden van allerlei gruwelijke oorlogen en etnische uitroeiïngscampagnes. Dat velen in die omstandigheid hun geloof in een liefdevolle God verloren hebben is zeer begrijpelijk, maar toch moet ik weer denken aan een Edith Stein die zich bewust bleef van de liefdevolle aanwezigheid van de Heilige, zelfs tot in Auschwitz toe.
De Boeddha had ervaren dat het leven lijden is, een ervaring die wij allen met hem kunnen delen. Maar vele andere mystici hebben ervaren hoe het leven een uitdrukking van het Ware, Goede en Schone is, en/of van de liefde van het Heilige. Ook dat is een ervaring die door velen wordt gedeeld en dan niet enkel wanneer zij zich in gunstige omstandigheden bevinden, zoals uit het leven van Edith Stein blijkt.

Hoe kunnen we aan beide soorten ervaringen recht doen?
De leer van de Boeddha is op twee verschillende ervaringen gebaseerd. Zijn eerste ervaring en inzicht is dat alles wat bestaat vergankelijk is. Deze ervaring komen we over de gehele wereld bij vele mystici tegen. Bovendien behoeven we geen mysticus te zijn om tot dezelfde conclusie te komen.

Ons eigen leven toont de waarheid van deze stelling onomstotelijk aan. Het onderscheid tussen onze dagelijkse ervaring van de vergankelijkheid en de mystieke ervaring is dat de laatste radicaler is dan de eerste: In onze dagelijkse ervaring zien we hoe in de loop van de tijd alles wat bestaat uiteindelijk veroudert om tenslotte ten onder te gaan. In de mystieke ervaring die ik bedoel, wordt ervaren hoe op elk moment alles wat er bestaat, ontstaat en direct weer vergaat. Deze pulserende beweging van het bestaan vindt niet in de tijd plaats, maar is eerder te beschouwen als de oorsprong van de tijd. In een theïstische traditie zouden we kunnen zeggen dat de Heilige van moment tot moment alles schept, omdat ook van moment tot moment alles weer terugkeert in het Niets, in het niet-bestaan, in de chaos. De schepping is niet een gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden, maar vindt op elk moment plaats. Van moment tot moment ontvangen we ons bestaan uit de hand van de Heilige - het bestaan of het zijn is een gift. In een niettheïstische traditie kunnen we deze zelfde ervaring bijvoorbeeld duiden als een soort noodzakelijk emanatieproces. Van moment tot moment komt uit het Ene de menigvuldigheid van het bestaan voort en van moment tot moment verdwijnt die menigvuldigheid weer in de oorspronkelijke chaos van de onbepaalde Twee.
Hoe dit ook zij, deze ervaring van de vergankelijkheid van al het bestaande behoeft niet noodzakelijkerwijze te leiden tot een pessimistische levensvisie. Deze polsklop van het bestaan kan immers ook begrepen worden als een voortdurend vernieuwingsproces, een voortdurende herschepping van het universum. Als we bovendien met open zintuigen deze wereld leren ervaren, kunnen we alleen maar onder de indruk komen van de schoonheid, waarheid en goedheid van deze schepping. Kortom, de ervaring van de vergankelijkheid van al het bestaande leidt niet noodzakelijkerwijze tot een ervaring van het lijden. Het lijden ontstaat pas, aldus de Boeddha, door onze houding ten aanzien van deze vergankelijkheid. Wij proberen alles vast te houden, wij trachten de onophoudelijke veranderingen te stollen tot onvergankelijke dingen die we kunnen bezitten. Die vergeefse pogingen om het leven als het ware stop te zetten, is de wortel van het lijden en van vele vormen van het kwaad in deze wereld. Daarin heeft de Boeddha ongetwijfeld gelijk.

De vrienden van Job gingen van een onjuist godsbeeld uit, een beeld dat ook vele hedendaagse joden, christenen en islamieten parten speelt. God is niet almachtig in de zin dat Hij of Zij alles wat er gebeurt, bepaalt. Want als dit wel het geval was, zou er geen enkele ruimte zijn voor de menselijke vrijheid. Daarom is het niet juist om te zeggen dat God onrechtvaardig is omdat Hij/Zij de onschuldige laat lijden en de onrechtvaardige beloont. Er bestaat geen contractrelatie tussen de Heilige en ons in de zin dat Hij/Zij er voor zorgt dat wij een goed en gelukkig leven hebben zolang wij maar trouw Zijn/Haar geboden volgen. Natuurlijk ben ik mij er van bewust dat dit godsbeeld in sommige boeken van de Bijbel en de Koran benadrukt wordt en dat zowel in joodse, christelijke als islamitische kring dit godsbeeld nog zeer veel aanhangers heeft. Maar in de Bijbel is het boek Job juist een reactie op dit verkeerde beeld, zoals ook de uitspraken van sommige profeten scherpe kritiek op deze vorm van bijgeloof bevatten. We kunnen het optreden van Jezus alleen maar recht doen door te zien hoe hij in woord en daad zich steeds weer tegen deze opvatting keerde. Een goed voorbeeld is de beroemde parabel over de arbeiders in de wijngaard. Of men nu van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat voor de heer had gewerkt, of alleen maar een enkel uur, alle arbeiders ontvingen hetzelfde loon. Dit is volstrekt in strijd met ons gevoel voor rechtvaardigheid, maar het is precies die goddelijke rechtvaardigheid waarover Jezus predikte. En juist in de mystieke tradities binnen de drie abrahamitische godsdiensten, wordt deze vorm van rechtvaardigheid beklemtoond en wordt het starre contractdenken, de starre toepassing van de wetten, de koele mathematische berekening van schuld en boete, keer op keer bekritiseerd.

Deze mystici hebben ervaren dat de Heilige niet op deze compenserende manier rechtvaardig is, maar op een distributieve manier: Het Heilige schenkt aan iedereen het bestaan en bevestigt ieder van ons in zijn unieke vorm van bestaan. Dat is een uitdrukking van belangeloze liefde in plaats van de objectieve berekeningen van een boekhouder. Het is niet Haar of Zijn verantwoordelijkheid om rechtvaardigheid in de wereld te vestigen, want dat is juist onze verantwoordelijkheid.
De Heilige is niet bij machte om het lijden te voorkomen, maar wel om alles het bestaan te schenken. Het beeld van de Heilige als een almachtige God is een afgodsbeeld. Alle grote mystici getuigen echter op basis van hun ervaring dat de Heilige absolute liefde is. Deze liefde wenst niet het bezit van de ander, maar wil alles aan de ander schenken, wil de ander volledig de ruimte geven om een ander te kunnen zijn. Als we proberen de wereld en andere mensen aan onze wil te onderwerpen, keren wij ons tegen deze liefde en brengen wij lijden in de wereld.
En deze houding komt precies overeen met de ontdekking van de Boeddha: Wij proberen de wereld en anderen aan onze wil te onderwerpen, omdat wij ons met ons bezit vereenzelvigen, omdat wij dat wat vergankelijk is tot een onvergankelijk eigendom willen maken, omdat wij niet bereid zijn de wereld en de ander lief te hebben en hen de ruimte te geven om te zijn die zij zijn.

Een mystiek antwoord 

Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat hoewel het leven lijden is, het leven ook liefde is en dat het daarom niet vanzelfsprekend is om het antwoord van de Boeddha tot ons antwoord te maken. Waarom zouden we proberen om aan het leven te ontsnappen als het leven ook lief-de is en als alles wat er bestaat een theofanie is, een verschijningsvorm van het Heilige? Ja, het lijden is inherent aan het leven omdat de schepping zelf uit lijden voortkomt en omdat liefde niet zonder lijden bestaat. Maar is dit een reden om ons uit de schepping terug te trekken, terug naar een oorsprong die aan de schepping voorafgaat? Is dat niet een beweging die tegengesteld is aan de liefde en die daardoor misschien wel ons eigen lijden doet verdwijnen, maar daarom nog niet het lijden in de wereld? Als liefde en lijden, bestaan en lijden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, betekent een terugkeer naar de oorsprong dus ook een afwijzing van het geschenk van het leven en van de gift van de liefde. Dan impliceert deze terugweg een afwijzing van alles wat waar, goed en schoon is en daarmee ook alle vormen van menselijkheid. Ik beweer niet dat alle vormen van boeddhisme de liefde afwijzen, want in het bodhisattva-ideaal staat juist de liefde centraal. Dit ideaal houdt ons voor ogen dat we moeten streven naar verlossing om juist in staat te zijn anderen te helpen om tot verlossing te komen. Maar ook dan is de uiteindelijke verlossing nog steeds een negatie van het bestaan, in plaats van een transformatie of verheerlijking van het leven.
Zo beschouwd bestaat er een fundamenteel onderscheid tussen de boeddhistische en de christelijke opvatting van de verlossing.

Lijden is inherent aan het bestaan. Daarmee worden we opnieuw geconfronteerd met het mysterie van het lijden. Zowel in de joodse als de christelijke kabbalah wordt op grond van mystieke ervaringen enig licht geworpen op dit mysterie: Het Heilige, En Soph, de Ungrund of het Goddelijke, is liefde, is verlangen om te geven. Daarom is er een ander dan het Heilige nodig om die liefde te kunnen ontvangen, anders is er geen sprake van echte liefde, van een echt geven. Daarom trekt het Heilige zich terug om als het ware eenruimte te maken voor iets/iemand anders dan Zij/Hijzelf. De almacht van het Heilige beperkt zich tot een relatieve onmacht, zodat in de Ruimte het andere, de schepping, kan ontstaan. Die schepping is een uitdrukking van de absolute liefde van het Heilige en van Haar/Zijn vrijwillige onmacht. Daarom wordt er in vele grote religieuze tradities verhaald dat de schepping het resultaat is van een offer. We vinden dit bijvoorbeeld in vele mythen in het hindoeisme terug, maar ook in de uitspraak in de Bijbel dat de Zoon het Lam is dat geslacht is sedert de grondlegging van de wereld (Openbaring 13:8). Ook Jacob Boehme heeft in zijn geweldige mystieke visioenen de verschrikkelijke barensweeën van de schepping ervaren. De schepping gaat gepaard met pijn, met lijden en vooral met
opoffering. Doordat het Heilige zich terugtrekt is er ruimte voor iets anders dan Haar/Zijn almacht. Er is ruimte voor toeval en voor de vrije wil van de mens. Er is ruimte voor liefde maar ook voor haat, voor geluk maar ook voor ongeluk, voor vreugde maar ook voor pijn. De Heilige d.w.z. het Heilige zoals Zij/Hij zich in de schepping kan uitdrukken- is daarom niet almachtig maar wel absolute liefde. Als de natuur of als mensen lijden, lijdt de Heilige met ons mee, aldus de ervaring van vele mystici. Als het volk Israël in ballingschap gestuurd wordt, gaat de Shekinah -de aanwezigheid van de Heilige- met het volk mee. De Zoon van God -d.w.z. de Heilige die de Zoon van het Heilige is- legt al zijn macht over hemel en aarde af om in de gestalte van een mens als mens tussen de mensen tegenwoordig te zijn. Dit is zijn kenosis, zijn ontlediging, die een centrale rol vervult in de christelijke mystiek:

Laat dan die gezindheid bij u zijn die ook in Christus Jezus was die, ofschoon hij de vorm van God had, het niet als een prijs beschouwde om gelijk aan God te zijn, maar zichzelf ontledigd heeft en de vorm van een dienstknecht heeft aangenomen en gelijk aan de mensen is geworden. Verschenen in een fysieke verschijningsvorm heeft hij zichzelf vernederd en werd hij onderworpen aan de dood, de dood van het kruis.
(Philippenzen 2: 5-8)

Doordat het Heilige zich ontledigt en zich opoffert, kan de Heilige en de schepping van moment tot moment verschijnen. Doordat de Heilige zich ontledigt door mens te worden en zich opoffert tot in de dood, gaat de schepping niet aan kwaad en lijden ten onder, maar blijft zij van moment tot moment met het goede, het ware en het schone verbonden, zodat zij tot volheid, tot heerlijkheid kan komen. Het gaat er niet om dat we aan het leven proberen te ontsnappen, maar dat we het leven met al het lijden leren als een geschenk te accepteren. Dan kan er een transformatie plaatsvinden waarin het leven dat lijden is, tot een verheerlijkt leven wordt. Dat is de weg die de christelijke mystiek ons wijst. Niet de gelukzaligheid van de hemel, noch de volstrekte onthechting aan elk leven en lijden is het doel van deze weg. Nee, het kruis is het centrale symbool van deze weg.

De absolute liefde van het Heilige noodzaakt een afstand tussen minnaar en beminde, omdat alleen zo de beminde de ruimte heeft om zichzelf te zijn. Daarom is er altijd sprake van een wond, de wond van de liefde. Daarom ligt er een offer ten grondslag aan het leven, het offer van een grenzeloos geven; dat is de betekenis van kenosis. Het Heilige schenkt zichzelf opdat de Heilige kan bestaan, de Heilige schenkt zichzelf opdat wij kunnen bestaan. Wij mogen onszelf wegschenken opdat de ander en de wereld kunnen bestaan. Maar dit grenzeloos wegschenken vraagt om een grenzeloos ontvangen, een grenzeloos opengaan voor Haar/Hem die ons het bestaan schenkt, voor haar/hem die ons haar/zijn liefde schenkt. Zowel gever als ontvanger moet zich dus ontledigen, moet opengaan voor de ander, moet zich kwetsbaar durven maken, tot in de dood toe. Maar dit kan alleen wanneer we ons egocentrische leven opgeven. Alleen wanneer we ons ik, onze belangen, onze gevoelens, ons lijden, ons genot niet langer centraal stellen, kunnen we ons werkelijk openen voor de ander en dus ook voor de Heilige.

De mystiek van het lijden 

We hebben gezien dat lijden en liefde inherent zijn aan het bestaan. De belangrijkste vraag die we daarom kunnen stellen is, hoe we dan met dit lijden en deze liefde moeten omgaan zonder dat we proberen om aan het lijden en de liefde te ontsnappen. De christelijke contemplatieve traditie predikt de navolging van Christus en precies in die navolging leren we om niet langer voor het lijden en de liefde weg te vluchten.Bovendien leren we daar dat het mogelijk is het lijden van anderen mee te dragen. Want
een van de centrale thema's van het christendom is immers het mysterie van het plaatsvervangend lijden.
De weg van Christus is dezelfde weg die in het Oude Testament beschreven wordt als de weg die het volk Israël moet gaan: van het beloofde land naar de ballingschap in Egypte en uit die ballingschap terug naar het beloofde land. De Zoon ontledigt zichzelf: uit het beloofde land van de Vader trekt hij zich terug door als mens te incarneren. Hij volgt de weg van de mens tot in de dood. En daar, in het mysterie van stille zaterdag, in de eeuwigheid tussen kruisiging en opstanding, daalt hij af ter helle om hen te verlossen die in de schaduwen van de dood verblijven. Dan volgt zijn transformatie, zijn verheerlijking, zodat hij de weg terug naar de Vader kan gaan. Maar hij keert niet terug naar een situatie waarin hij verkeerde voordat hij de weg van de menswording opging. Nee, hij keert terug als een verheerlijkt mens die de volheid, het pleroma van het gehele bestaan in zich draagt. Hij heeft zich niet onttrokken aan het bestaan, maar heeft juist alle bestaan in zich opgenomen en daarmee bevestigd. Vandaar dat er geschreven staat:

Hij is het beeld van de onzichtbare God, de
eerstgeborene van de ganse schepping, want in
Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen
en die op de aarde zijn, de zichtbare en
de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen,
hetzij overheden, hetzij machten; alle
dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;
en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun
bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het
lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de
eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder
alles de eerste geworden is. Want het heeft de
ganse volheid (pleroma) behaagd in Hem woning
te maken, en door Hem, vrede gemaakt
hebbende door het bloed van zijn kruis, alle
dingen weer met Zich te verzoenen, door Hem,
hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen
is. (Colossenzen 1: 15-20)

Volgens de traditie heeft dit mysterie van de Zoon een fundamentele wijziging in ons bestaan gebracht. Er bestaat nu een kosmische ruimte -die ook wel het mystieke lichaam van Christus wordt genoemd- waarin alle niveaus van het bestaan, dus ook die van de hellen, kunnen worden opgenomen. Een ieder die de weg van de navolging van Christus gaat, wordt een cel of een lidmaat van dit kosmische lichaam of van deze universele gemeente. Of we deze weg binnen de christelijke traditie gaan of binnen een andere authentieke religieuze traditie is niet van belang, want het gaat hier om een universele gemeenschap. Wel moet die weg ons via een kenosis en het mysterie van stille zaterdag, naar het pleroma lei-den, want alleen zo worden we gelijkvormig aan de Zoon en worden we een afbeelding van dit kosmische lichaam.

We kunnen ook de regressieve weg gaan door via de kenotische weg terug te keren naar de oorsprong, om zo als het ware onze ruimte te ontledigen van al het bestaande, in plaats van juist transparant voor al het bestaande te worden. Maar dan kunnen we geen deel uitmaken van deze gemeenschap. Want dan laten we de ander, het lijden en de liefde niet langer toe in de ruimte die we zijn en ontledigen we deze ruimte niet alleen van onszelf, maar van dit alles. Deze ledige ruimte is dan echter een uitdrukking van het Niets in plaats van van de Volheid.

Deze mystieke weg begint met de ontlediging van onszelf. Precies zoals de Boeddha heeft aangegeven moeten we met vallen en opstaan leren om onszelf met niets, maar dan ook met niets te vereenzelvigen. Dit betekent dat we niets van wat we ervaren tot ons eigendom maken en proberen vast te houden. Alles wat in de ruimte die we zijn verschijnen wil is welkom. Alles waar we ons aan hechten, proberen we los te laten. Dat is op zich vaak al een uiterst pijnlijk proces. We proberen ons te openen voor de liefde die ons gegeven wordt, zonder dat we die liefde en de beminde willen bezitten en willen behoeden tegen de vergankelijkheid. Maar we moeten ons ook openen voor het lijden van onszelf en de anderen, door dit lijden in onze ruimte op te nemen, zonder dat we het tot ons eigen lijden maken, d.w.z. zonder dat we er ons mee identificeren. Als we ons tegelijkertijd steeds weer openen voor de liefde van de Heilige, zijn we in staat dit lijden mee te dragen en mogen we soms ervaren dat dit lijden wordt omgevormd.

Door zo met vallen en opstaan deze kenotische weg te gaan, deze weg van het Kruis, wordt onze persoonlijkheid steeds transparanter voor de aanwezigheid van de Heilige en voor de aanwezigheid van andere mensen, levenden en doden. Dit betekent dat we daardoor ook steeds ontvankelijker worden voor hun liefde en hun lijden. We ontsnappen niet aan het leven, maar leren juist het leven en het lijden, gedragen door de liefde van de Heilige, mee te dragen. Zo mogen we stap voor stap een minder egocentrische mens worden, tot er een moment komt dat we niet langer de baas zijn over ons eigen bestaan. Ons ik, of onze ikken zijn niet langer het middelpunt van de ruimte die we zijn. Ons mystieke hart is vrijgemaakt van elke toeëigening. Deze toestand is een afbeelding van het mysterie van stille zaterdag: Jezus ligt in het graf en zelfs Zijn Vader heeft Hem verlaten. In deze toestand van Godverlatenheid staat de tijd stil, niets kunnen we meer zelf doen dan wachten en hopen op de absolute liefde van de Heilige. Als die liefde in ons geboren wordt, worden we uit het graf opgericht en zijn we niet langer een egocentrische mens; we zijn een theocentrische mens geworden. Nu zijn we in staat om meer en meer het lijden van de levende en doden in ons op te nemen en te dragen, zonder dat het gevaar bestaat dat we ons dit lijden zullen toeëigenen of voor dit lijden proberen te vluchten. En hoe meer we mogen en kunnen opnemen hoe meer de volheid in ons kan wonen.

Deze weg is dus geen weg die ons helpt aan het lijden en het leven te ontsnappen. Nee, het is een weg die juist naar de volheid van het leven -en dus naar de volheid van het lijden en de liefde- voert. Sommige mystici beweren dat een groot lijden een teken is van onze uitverkiezing en dat we, wanneer we dit lijden afwijzen, ons van de Heilige afwenden. Daardoor kunnen we begrijpen dat wanneer we het lijden aanvaarden, dit lijden tot een niet-lijden wordt, zonder dat dit betekent dat we het lijden nu moeten gaan verheerlijken. Maar het lijden wordt in zekere zin tot een niet-lijden omdat het niet langer zinloos is. Want als we het lijden van anderen en van onszelf toelaten in de ruimte die we zijn en vanuit de liefde van de Heilige proberen te dragen, zal dit lijden deel uit gaan maken van de weg van kenosis naar pleroma en zal het daarom niet langer een zinloos lijden zijn.

Slotwoord

In de bovenstaande beschouwing wil ik niet beweren dat het onjuist zou zijn om het lijden van anderen en ons eigen lijden te verminderen of te verzachten. Natuurlijk niet. Er wordt van ons gevraagd om te strijden tegen onrecht en om de zieken te genezen en de stervenden bij te staan. Maar daar waar we het lijden niet kunnen voorkomen en niet kunnen verminderen, mogen we leren het mee te dragen in het besef, dat juist omdat we dit lijden proberen te verbinden met de weg van kenosis naar pleroma, dit lijden niet langer uitsluitend onrechtvaardig of zinloos is, want het wordt nu via ons verbonden met de liefde van de Heilige. Is dit een utopie, is dit een schrale troost voor hen die lijden? De getuigenissen over het leven en sterven van Jezus vertellen een ander verhaal. De getuigenissen over de laatste uren van het leven van Edith Stein doen dit eveneens, net zo als de getuigenissen van vele mystici voor en na haar.