Toespraak van Enzo Bianchi, prior van Bose
De ‘klassieke’ definitie van het gebed als ‘je ziel verheffen tot God’ doet het vandaag niet meer, ook al omdat het hedendaags denken allergisch lijkt voor de verticale en ‘opwaartse’ dimensie die in de christelijke spiritualiteit overal voorkomt. Daarbij komt dat men zich thans afvraagt of bidden ‘na Auschwitz’ eigenlijk nog wel kàn. Men vat immers het gebed op als de uiting van een menselijk verlangen dat juist toen helemaal faalde en geen resultaat had. Waaruit men besloot dat God dood is, zonder dat men zich daarbij afvroeg of het integendeel niet juist de mensen zijn die dood en ongevoelig zijn voor Gods aanwezigheid. Dat God aanwezig is, is een gegeven en wij zijn niet in staat die naar onze hand te zetten of op eigen kracht te bereiken. Wel komt het ons toe om voor God open te staan zowel wanneer Hij naar ons toekomt en zichzelf kenbaar maakt als wanneer Hij zich terugtrekt in het verborgene. De psalmist zegt terecht: ‘niet de doden prijzen de Heer’ (Ps. 115,17). Dat zegt hij niet zozeer omdat de levenden naar God verlangen maar wel omdat onze God een God is van levenden: ‘Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden maar van levenden’ (Mk 12,26-27). Onze God, de God van de bijbelse openbaring, is het onderwerp, de actieve pool. Hij, de levende God is niet het eindresultaat is van onze redeneringen. Niet in de logica van ons menselijk denken maar in zijn handelen aan ons laat Hij zich vinden. Hij is het die vanaf het begin met de mensheid het gesprek aangaat, Hij is het die vanaf het eerste boek van de Bijbel tot het laatste op zoek gaat naar de mens, hem vragen stelt en roept. Op die openbaring van God doorheen de bevrijdende heilsgeschiedenis van de mensheid ‘re-ageert’ de mens met geloof: in zegening en lofzang, door dankzegging en smeekbede, en door aanbidding, dat wil zeggen door bidden dat tot ‘luisteren naar God’ wordt en dat zich uit in de liefde tot God en voor de medemens.
Vanuit dit perspectief wil ik pogen om het gebed terug zijn plaats te geven in de bijbelse bedding. Dan wordt het steeds duidelijker dat bidden niet gelijkstaat met ‘zoeken vanuit de mens naar God’ maar met ‘antwoorden’ (op een voorafgaand woord van Godswege, nvdv.), dat de vormen die het gebed krijgt slechts van minder belang zijn, en dat liefde het einddoel is van elk bidden. Het gebed is immers een
opening op de gemeenschap met God, anders gezegd een openkomen voor de agapè (liefde). Het ‘ik’ dat zich tot God richt, verliest bij het bidden definitief zijn centrale positie, het wordt ‘gedecentreerd’. God en alleen Hij is het centrum: Hij is het échte subject, de activiteit gaat uit van Hem. God is het die ons het eerst heeft bemind en die ons, door ons gebed te aanvaarden, zijn liefde schenkt. Zo overvloedig zelfs dat die liefde zich via ons, die Hij tot zijn geliefden heeft gemaakt, over de hele wereld verbreidt.
Zo gezien is dan ook het christelijk gebed allereerst luisteren. Een luisteren dat leidt tot warme ontvankelijkheid voor een aanwezigheid, met name die van God als Triniteit. Eigenlijk eenvoudig maar daarom is het nog niet gemakkelijk! Luisteren vergt moeite, er is stilte voor nodig en soberheid en je moet zelfs gevecht leveren met de afgod ‘tijd’. Alleen in luisterende stilte kan het gebed ook opnieuw putten aan de bron van zijn eigen evangeliserende dimensie, met name het woord en wederwoord van de liefde die het goede nieuws van een God die de mensen liefheeft verkondigt.
Bidden als christen is voor alles: luisteren
Wordt bidden opgevat als een uiting van het menselijk verlangen dat thuishoort binnen de menselijke zoektocht naar God, dan draait alles vooral om woorden en valt het gebed eigenlijk samen met ons ‘spreken’ met God. Maar als ons gebed gericht staat op ontvankelijkheid voor een aanwezigheid — zoals dat in de bijbel gebeurt wanneer God zich openbaart — dan is zulk bidden voor alles luisteren. De fundamentele affirmatie die doorheen de hele heilige Schrift weerklinkt is: God spreekt. Dat is ‘het zoiets groots dat geen volk ooit heeft gehoord’, dat is de echte kern; wil men een persoonlijke relatie met God, dan kun je daar niet omheen. Helemaal vrij, totaal gratuïet en geheel op eigen initiatief keert God zich naar onstoe om met ons de dialoog aan te gaan en zelfs gemeenschap te vormen.
In het boek Deuteronomium wordt Mozes deze diepe overweging in de mond gelegd: ‘Ga de oude tijden maar na die u zijn voorafgegaan, vanaf de dag dat God de mensen op de aarde schiep. Kijk maar van het ene uiteinde van de aarde tot aan het andere: is er ooit zoiets groots gebeurd of is er ooit iets dergelijks gehoord? Heeft een volk ooit een god uit het vuur horen spreken zoals u, en daarbij het leven behouden?‘ (Dt 4, 32-33). Ja, dit is groots: God openbaart zich als het Woord en Hij maakt Israël tot ‘het volk dat luistert’. Nog zelfs vooraleer Hij het tot zijn ‘gelovig Godsvolk’ maakt onthult God al de eeuwige en blijvende roeping van Israël als geroepen om te luisteren. Niet toevallig wordt het hebreeuwse gebed geritmeerd door het ‘Shema Israël — luister/hoor Israël’, een gebod dat meermaals herhaald wordt in de Torah. Merk op dat die Wet Gods maar zelden vraagt dat we zouden ‘spreken tot God’. Het gebed van de mens — in de zin van verlangend uitkijken naar God — suggereert een opwaartse beweging van onze woorden naar de hemel. Luisteren daarentegen legt het andere accent:
luisterend bidden staat gericht op het neerdalen van het Woord van God. De ware bidder is dus een ‘toe hoorder’, iemand die naar God luistert zoals Abraham. Daarom ook is ‘luisteren beter dan offers brengen’ (1 Sam 15,22), beter dus dan elke andere mens-Godrelatie die zou steunen op het broze fundament van het menselijk initiatief.
Deze waarheid wordt mooi kracht bijgezet in de inleiding van de Hebreeënbrief. Die inleiding steunt immers op de plechtige affirmatie dat God in het verleden tot de vaderen heeft gesproken (zonder lijdend voorwerp) om uiteindelijk ons aan te spreken in de Zoon, in Jezus Christus. Het ‘shema’ (luister/hoor) wordt voortaan geliefde Zoon; luister naar Hem’ (Mk 9,7).
Het waarachtig gebed ontluikt dus waar er geluisterd wordt en wij ertoe gebracht worden om een Aanwezigheid aan te voelen en te erkennen: ‘Spreek, Heer, uw dienaar luistert’ (1 Sam 3,10). Dat is immers de basishouding om te bidden, een ingesteldheid die wij jammer genoeg voortdurend neigen helemaal om te keren tot ‘Luister Heer, uw dienaar spreekt…’ Ja, luisteren is bidden en gaat absoluut aan al het overige vooraf, omdat juist de luisterende houding erkent dat God het initiatief heeft, dat Hij het onderwerp is van onze ontmoeting met Hem. Zulk luisteren is ook geen louter passief gebeuren, het behelst integendeel een actief antwoorden en beamen, wat bij uitstek de ‘actie’ is van het schepsel ten aanzien van de Heer. ‘Wat wilt u dat ik u geef?’ (1 Kon 3,5)
Op die vraag van God antwoordt Salomo: ‘een luisterend hart’ — ‘lev shomea.’ Dat Salomo dit vroeg beviel de Heer (1 Kon. 3, 9-10). Dit is dus wat de Heer welgevallig is in ons gebed, want het is een vraag die ontspringt aan het Woord, aan Gods wil; het is ‘de vraag der vragen’, de nood die eerst moet gelenigd worden. Want het gaat hier om het ‘Luister!’ en dat is, zo getuigt God zelf het eerste gebod, datgene namelijk wat een mens in staat stelt om de Heer, de Enige God te kennen en te beminnen en de naaste lief te hebben (cf. Mk 12,29-31).
Samengevat is dit dus de beweging van het christelijk gebed: vanuit luisteren God ontmoeten en leren kennen en tenslotte de medemensen liefhebben (agapè). Je kunt er niet genoeg op hameren: stelt men niet het luisteren naar God op de eerste plaats dan dreigt bidden een louter menselijke activiteit te worden die dan verplicht is beroep te doen op allerlei handelingen en formules waarin het eigenlijk alleen gaat om de eigen genoegdoening en zekerheden. Anders gezegd: dan wordt het een krampachtige poging om toch nog de controle te blijven uitoefenen, wat meteen onze geestelijke arrogantie open en bloot te kijk stelt. Dan is het gebed niets anders dan een surrogaat voor de concrete manier waarop wij de Gods Wil naar onze hand zetten, niets meer dan een soort concentratiemethodiek waarmee we weliswaar onze verstrooidheid kunnen elimineren maar die ons geenszins tot bij de Heer leidt noch opent voor zijn Woord. Voor het overige herinneren de evangelies en meer speciaal het Johannesevangelie ons eraan dat ons luisteren als het ware een doorslag is van wat er zich binnen de relaties van de goddelijke Triniteit zelf afspeelt: Vader, Zoon en heilige Geest zijn met elkaar in gesprek en maken van het wederzijds elkaar beluisteren de grondhouding van hun liefdesgemeenschap.
Lees verder