Het boeddhisme te midden van culturele en religieuze diversiteit
~André van der Braak
Vanuit vele landen ter wereld stroomt het boeddhisme de laatste tijd naar het
Westen. Ironisch genoeg niet eens zozeer vanuit haar bakermat India, maar
vanuit de verschillende Aziatische culturen van Sri Lanka, Thailand, Birma,
Vietnam, Tibet, Japan, Korea, en nu ook, last but not least, China. Voor de
belangstellende westerling die “het boeddhisme” wil bestuderen, ligt een grote
verscheidenheid aan religieuze tradities klaar: theravada, zen, chan, vajrayana,
zuivere land, shingon, en nieuwe religieuze bewegingen als de Sanbo Kyodan,
Soka Gakkai, en Fo Guang Shan.
Het is de bedoeling van de leerstoel “boeddhistische filosofie in dialoog met
andere levensbeschouwelijke tradities” om deze veelheid aan boeddhistische
tradities en bewegingen in vruchtbaar contact te brengen met de culturele en
religieuze diversiteit in het Westen, om zo onze verstaanshorizon te vergroten
met betrekking tot religieuze en filosofische vraagstukken. Eberhard Scheiffele
heeft interculturele dialoog eens omschreven als gericht op “het vreemdmaken
van het eigene door het te onderzoeken vanuit het vreemde.” De dialoog met
boeddhistische tradities is er dan ook niet alleen op gericht om die tradities
beter te leren kennen, maar ook en vooral om onze eigen vertrouwde tradities
opnieuw “vreemd” te maken. Door zo’n constructieve vorm van vervreemding
kunnen teksten en kernbegrippen uit onze eigen tradities opnieuw tot leven
komen.
Wat heeft het boeddhisme vooral te bieden in zo’n dialoog? Onze huidige tijd
wordt gekenmerkt door wat Charles Taylor heeft omschreven als het novaeffect: “een zich voortdurend uitbreidende diversiteit aan morele/spirituele
keuzemogelijkheden” die leidt tot “een algemene cultuur van ‘authenticiteit’ of
expressief individualisme, waarbinnen mensen worden aangemoedigd hun
eigen weg te vinden, hun eigen vervulling te ontdekken, ‘hun eigen gang te
gaan’.”
Binnen een dergelijke individualistische cultuur ontstaat volgens
sommige sceptici een markt van welzijn en geluk, een religieuze
meubelboulevard, waarbij iedere religieuze traditie haar eigen toko kan
openen. Een dergelijk religieus consumentisme wordt door Peter Sloterdijk
omschreven als “de amerikanisering van het religieuze”:
Wie op zijn innerlijke lap grond geen schuimende energiebron heeft aangeboord,
mag in geen geval resigneren; hij moet in zichzelf verder zoeken, net zolang tot
hij op dieptekrachten stuit. Dat is precies het amerikanisme op religieus terrein –
de verbinding van oliezoekersmentaliteit en succesvroomheid. […] je leeft boven
een energetisch aan gene zijde, dat erop wacht in jou op te stijgen. God is een
innerlijk Texas, de mens een laadbrug voor diepte-energieën.
Deze formulering is herkenbaar, ook voor de hedendaagse beoefening van het
boeddhisme. Ook menig boeddhistisch beoefenaar hoopt wellicht om via de
boeddhistische meditatie dergelijke schuimende energiebronnen aan te boren.
Op een dergelijke markt zou het belangrijkste boeddhistische verkoopprodukt
bestaan uit verlichting (nirvana of bodhi): de bevrijding van lijden, het
ontwaken uit de illusie van onwetendheid. En inderdaad, sinds de jaren zestig
van de vorige eeuw hebben velen zich aan de beoefening van boeddhistische
meditatie gewijd, zich onderworpen aan sensei’s, roshi’s, guru’s, rinpoche’s,
acharya’s, teneinde een diepe vorm van spirituele bevrijding te realiseren.
Velen van hen waren christenen die zich teleurgesteld van het geloof van hun
kinderjaren hadden afgekeerd. Ook ikzelf bevond me begin jaren tachtig onder
hen. Katholiek opgevoed, volgde ik Nietzsche in zijn verkondiging van de dood
van God, en wendde ik de blik naar het Oosten, op zoek naar verlichting. Ik
beoefende intensief de vipassana-meditatie (tegenwoordig beter bekend als
mindfulness), en ging bij verschillende leraren en goeroes in de leer.
Maar uiteindelijk veranderde mijn visie op verlichting. Vanuit boeddhistisch
oogpunt, zo realiseerde ik me, is verlichting als consumentartikel ten diepste in
strijd met de notie van anātman, niet-zelf: er is geen waar zelf, geen
schuimende energiebron diep binnenin de mens verscholen, geen ware
essentie waar hij toegang toe moet proberen te krijgen. Mijn religieuze
zoektocht nam een nieuwe en onverwachte wending. Via de Chinese
bodhisattva van het mededogen Kuanyin herontdekte ik de katholieke Maria.
Via de bodhisattva-beschermers voor de ingang van talloze Chinese
boeddhistische tempels herontdekte ik Sint Michaël, de aanvoerder van de
legerschare der engelen. Ik realiseerde me dat het boeddhisme geen
concurrent is van het christendom, dat verlichting geen substituut is voor een
God die dood zou zijn, en dat religieuze diversiteit en dialoog onlosmakelijk
verbonden zijn met de westerse moderniteit.
De belangrijkste bijdrage van het boeddhisme aan onze hyperindividualistische
westerse nova-cultuur bestaat wellicht niet uit het aanbieden van een nog
beter product op de markt van welzijn en geluk, maar uit het vreemd maken
van onze cultuur van authenticiteit zelf, het relativeren van het expressief
individualisme door een heroverweging van sociale waarden als solidariteit,
barmhartigheid, zorgzaamheid, en dienstbaarheid. Anders gezegd: het gaat niet
zozeer om een beter ik, maar om een nieuw wij. Ook met het oog op de nieuwe
opleiding tot boeddhistisch geestelijk verzorger, die dit jaar aan de VU van start
gaat, is een onderzoek naar dergelijke waarden misschien nog wel actueler dan
een onderzoek naar verlichting. Ik wil daarom vandaag de boeddhistische visie
op compassie onderzoeken.
Lees verder