~Ton Lathouwers
Over de sutra De Identiteit van Veelheid en Eenheid - de Tsóu-Fung-Ch’i of Sandokai - is veel gediscussieerd, ook binnen de zen. Er is van de tekst wel gezegd dat het Taoïsme zou zijn, dat daarmee een andere weg beschreven is dan de boeddhistische; het is een andere uiting. In de eerste regel wordt gezegd dat de wijsheid van ‘de barbaar’ - bedoeld wordt Bodhidarma – “op intieme wijze” werd doorgegeven. Dat verwijst naar de liberating intimacy waar ik eerder al eens over sprak. De wijsheid werd niet doorgegeven als een soort regel, een voorschrift of een handleiding voor de weg. Er zijn geen richtingswijzers die zeggen: als je dit doet, kom je daar uit. Meerdere teksten in de zentraditie zeggen zelfs ronduit: kijk uit voor de weg. De Hart-sutra zegt bijvoorbeeld: geen weg, geen bereiken, geen niet-bereiken, geen inzicht. En ook Rinzai waarschuwt: volgers van de weg!, pas op voor mensen die met u spreken over de weg, loop mijlen ver van hen vandaan, want u raakt verward…. We moeten dat dus altijd een beetje in gedachten houden.
In de Identiteit wordt ook gezegd dat oorzaak en gevolg uit de zelfde bron komen. Dat is moeilijk om te beseffen. We hebben altijd het idee dat als er iets gebeurt, het een oorzaak heeft. Of dat als je iets doet, er een gevolg zal zijn. Ik ga zitten in meditatie, dat is een begin, een oorzaak. Daar moet vervolgens iets uitrollen: verlichting, ontwaken of goed moreel gedrag. Nee dus, oorzaak en gevolg komen voort uit dezelfde bron. In die regel zit de waarschuwing aan de Boeddha verpakt, de stem van Mara die tegen hem zegt: begin er niet aan, je hebt het nog niet uitgesproken of het is voor je toehoorder toch weer bekend terrein.
Het wordt begrepen, het wordt doorgegeven en ingepast, er ontstaan hiërarchieën, rituelen, commentaren, boeken, enzovoorts. Dit gebeurt telkens opnieuw en niet alleen in een boeddhistische of christelijke traditie. Hoe je ook gevormd bent en wat je achtergrond ook is, je moet telkens weer loskomen uit het web van het denken, steeds opnieuw.
In Japan zijn er twee soorten kloosters: Rinzai en Soto. In de Rinzai-kloosters wordt met koan gewerkt. Een koan is een soort van onmogelijke vraag. Je moet tijdens gesprekken met de leraar over die vraag laten zien dat je elke neiging om de vraag rationeel te beantwoorden doorbreekt, van binnenuit.
De hooggeleerde is een beetje beduusd en beantwoordt de vraag. Want al had hij nooit gemediteerd, hij had wel wat boeken gelezen over boeddhisme. Het antwoord blijkt goed te zijn. Hij wordt binnen gelaten en ze drinken samen een kop thee. De poortmonnik is verrast en onder de indruk en hij kan het niet laten om te vragen: heb je echt nooit gemediteerd, met een leraar en zo? Nee, nee. Hoe wist je dan meteen het goede antwoord op de koan, dat maak ik niet zo vaak mee; hoe wist je dat, waar komt dat bij jou vandaan? Nou, zegt de hoogleraar, ik kwam het tegen in de boeken van Suzuki. Vervolgens zegt hij: mag ik ook iets vragen? Hoe wist jij eigenlijk dat dit echt het goede antwoord was? Ja, zegt die ander, ook uit de boeken van Suzuki.
Het is een gek, maar waar gebeurd verhaal en het lijkt een beetje op wat ik meemaakte in het eerste zenklooster waar ik kwam. Maar het is juist Suzuki die ergens in zijn boeken duidelijk maakt dat dit de valkuil is van iedereen. Iedereen heeft de neiging om te denken dat je het met kennis en inzicht van anderen - uit een overgeleverde traditie, uit boeken - kunt ontdekken. Zo gaat het dus niet.
Zo'n zelfde verhaal kennen we over een katholieke hoogleraar, ook al uit Amerika. Hij was goed op de hoogte en wist vooral veel van de mystiek. Deze man ging naar de berg Athos, want hij wilde het Jezusgebed leren. Hij had gelezen over de traditie van het stil worden, het zitten, en de betekenis van het Jezusgebed. Het lijkt alles bij elkaar een beetje op zenmeditatie, maar dan met een christelijke achtergrond. De professor had er zelfs publicaties aan gewijd, maar hij was nooit op de berg Athos geweest. Toen hij daar aankwam vroeg hij: is er een monnik die dit al heel lang doet? Ja, er was een oude monnik die in een kluis op de berg zat. De prof gaat erop af en als hij bij de monnik aankomt, stelt hij zich voor en legt uit wat hij komt doen. De oude monnik knikt en zegt: drink eerst maar een kop thee. Ja, maar ik zou heel graag dat Jezusgebed…. Ja, ja, zegt de monnik, laten we nog een kopje thee drinken. Er wordt over van alles gebabbeld en na een uurtje zegt de prof: ik heb dat en dat gelezen over die en die visie op het Jezusgebed, maar er is ook een heel andere, erg interessante kijk op. Ja, ja, zegt de monnik, weet je wat, we gaan een stukje wandelen. Na anderhalf uur kwamen ze onder aan de berg bij de zee en de monnik zei: ga maar zitten. Ah, dacht de prof, nu zal hij het eindelijk gaan vertellen. Ruik je het water, hoor je de golven, vroeg de monnik. Ja-a, maar hoe zit het nou met het Jezusgebed? Kom, wieg nou maar mee met de golven. Hij, professor doctor Huppelepup, meebewegen met de golven, nee dat was écht.... Nou ja, misschien duurt dit vijf minuten, dacht hij, en hij begon mee te bewegen. De volgende dag ging het weer zo en vervolgens kon de hooggeleerde twee weken lang niets anders doen dan zitten langs de vloedlijn en meebewegen. Ja, maar ik wilde nog wel een stap verder gaan, zei hij. O, dat is goed, zei de monnik, dan zullen we iets hogerop in het gras gaan zitten…
Aan het eind van de maand had de monnik op Athos één wijsheid voor de professor: niemand kan het je vertellen, jij moet het ontdekken. Maar eerst moet je heel stil worden en afkicken van alle plaatjes.
Ik vertelde vaker over Sjestov, een auteur die niet iedereen aanspreekt, maar die mij overtuigt omdat hij zo authentiek is. Het eerste wat ik van hem las, is precies wat ik probeer te vertellen met deze twee verhalen. Ik was net afgestudeerd in de Slavistiek en vond een boek met ‘Sjestov’ erop. Ik dacht: dat is een Rus, laat ik het maar kopen. Ik wist niet dat het me zoveel zou doen. Er zijn mensen die hem op het eerste zicht niet erg zien zitten. Ik ken iemand die het boek van Sjestov op mijn aanraden aanschafte, maar het werd daarna op mijn bureau gesmeten met de opmerking dat hij er niets mee kon. Die persoon kwam daar later overigens wel op terug, maar goed.
Ik kom uit de christelijke traditie, ik ben opgevoed door Jezuïeten. Streng opgevoed, met echt veel religieuze angst, met schuldgevoel, zonde, mislukking - en vooral met veel theologische zekerheden. Ik ben gaan zoeken en lezen, want ik dacht er met veel lezen achter te komen. En opeens was er Sjestov…
Deze joodse schrijver met een atheïstische opvoeding, die bij toeval het Evangelie en de Psalmen leest, en die ooit wat de Boeddha noemt een ommekeer meemaakt - een revolution of the fundaments in zijn innerlijk -, kende alle angsten zoals die worden opgesomd in de Hart-sutra. Hij vertelt één keer over die ‘revolutie’, in een na zijn dood gevonden dagboek. Sjestov is dus ook een Rus en u kunt zich misschien voorstellen met hoeveel vuur hij die gebeurtenis beschrijft. Hij schrijft, naar aanleiding van zijn ervaringen, onder andere over Psalm 22: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij me verlaten? God staat voor alle zekerheden die hij tot dan toe had. Alle emotionele zekerheden, alle verstandelijke zekerheden: alles glipt onder zijn handen vandaan. Het was heel pijnlijk; hij had het gevoel dat alles verloren was, dat er niets meer over was. En daar begint het, zegt hij, met een scheppen uit het niets. Sjestov zegt - ook als hij andere auteurs, als Plotinus, letterlijk citeert - dat elke keer als wij naderen tot hetgeen wij niet in woorden kunnen pakken, wat niet uitgedrukt kan worden, geen vorm heeft en niets lijkt, ons hart terugdeinst. Ons hart deinst dan terug omdat het lijkt alsof we staan voor het niets… En toch!
Er zijn regels van Sjestov waar ik in het begin niets mee kon, maar waarvan ik wel ergens voelde dat het waar was. Het zijn regels waar ik dankbaar voor ben. Hij zegt: het lijkt of alles geëindigd is en inderdaad, alles is geëindigd. Het lijkt of alles wat waardevol is, alles wat je diep raakt en waar je hart naar uit gaat, verloren gaat, en inderdaad, het ís verlies. Maar tegelijkertijd begint er iets totaal nieuws, waardoor het niet verloren is. Dat is zó tegenstrijdig… In het Evangelie staat ook dat je moet verliezen om jezelf te vinden. Soms moet je dingen die je heel dierbaar zijn verliezen. Soms denk je: dit kan niet, dit mag niet - en toch gebeurt er dan wat Sjestov benoemt als het raken aan het wonder van het oerbegin. Het ‘scheppen uit het niets’ begint daar. Dat is natuurlijk stamelen van Sjestov en bij hem is het heel dramatisch gestamel. Als het dramatisch is, kan het verduidelijkend werken, maar het hoeft niet op die manier te gebeuren.
In de Identiteit wordt ook gesproken over de weg die geen zuidelijke of noordelijke leraren kent. Wie zijn dat dan? Wel, de ene richting stelde dat het geleidelijk gebeurt, zonder bijzondere ervaringen. De andere richting benadrukt meer dat je botst op een muur en er geen raad mee weet, maar dat dat kan veranderen.
Neem het allemaal maar met een korreltje zout en weet dat er over elke tekst - hoe heilig ook – onophoudelijk is gediscussieerd. Er waren altijd mensen binnen de traditie die zeiden: dat klopt niet. Dat werd zelfs gezegd over de Hart-sutra, die toch zo boven alles verheven lijkt te zijn. “Hier is vorm Leegte, Leegte vorm, is vorm niet gescheiden van de Leegte, Leegte niet gescheiden van de vorm. Al wat vorm uitdrukt is Leegte, al wat Leegte is heeft vorm”. Wij kunnen daar met ons gevoel nauwelijks bij, maar de tekst ontstond in een tijd dat iedereen permanent deze vorm van uitdrukken hanteerde om iets van het Boeddhisme duidelijk te maken.
Men probeerde te formuleren: kijk uit, het hogere ligt niet “dáár”. De leegte is niet boven en niet beneden, is niet het armzalige gedoe met vorm; het is Eén. En dan krijgen we Dogen, die zegt: er klopt niets van die Hart-sutra. Leegte is wel degelijk ook leegte en vorm is ook vorm; we moeten een stap verder gaan dan de Hart-sutra. Geen enkele tekst is heilig. Misschien is het zo dat iedere tekst, of één enkele regel ervan, soms even iets wakker kan maken.
Voor mij is misschien wel het meest levend hoe de Koreaanse meester, die zo slecht Engels sprak dat ik alles heb onthouden, het zei: Don't know, only go straight. Don't know mind. En als je dan zei: maar ik zit hier toch echt met een groot probleem, was het: Put it all down… I think, I feel…, don't make I, my, me, I like…! Stop your likes and dislikes, don’t make opposite"- en dat was het zo ongeveer. Het Koreaanse klooster had ook een bakkerij waar allerlei taartjes en hapjes verkocht werden en die hadden namen als don't knowtaartjes of only go straight-wafels. De meester was een man met humor. Ik was zes maanden in dat klooster en maakte ooit mee dat iemand tegen hem zei: "I like the zen, but I have to tell I’m a deeply believing Christian and to me Jesus Christ is everything". Waarop de meester zei: “Oh? Yes? Ah, thank you very much, I am so happy to hear. Begin there". En een ander zei eens: "I hate all religion, I hate the Buddha, all this crazy religious crap, I spit on it". "Oh, I'm so glad to hear, thank you very much. Begin there". Dat is mooi: je kunt overal beginnen.
Nog even terug naar de tegenstellingen. Er staat in de Identiteit dat donker en licht bij elkaar horen, maar dat in het donker ook het licht is, zoals in het licht het donker. De schrijver van de Identiteit bedoelt daarmee dat in het donker licht is, zoals Johannes van het Kruis zei dat het donker hem licht genoeg was. Dat was een diepe ontdekking, waar hij geen andere woorden voor had. Zonder grond en toch gedragen, dat is ook zo'n uitdrukking.
We hebben allemaal een voorkeur voor licht - dat denken we toch. Licht is een van de prachtigste symbolen: dat het licht worde.... Maar iemand als Rilke schrijft in zijn gedichten dat hij zich meer thuis voelt in het donker: “Oh Dunkelheit, aus der ich stamme...”. Ik weet niet of u het kunt aanvoelen, maar soms kan licht zó ontluisterend zijn. Sartre noemde het de vervloekte helderheid waarin alles schrijnend duidelijk wordt. 's Nachts wordt dat bedekt, wordt het uitgewist. De nacht heeft iets heel ontroerends. De schrijver van de Identiteit zegt: idealiseer het donker niet, idealiseer het licht niet.
Er staat in de tekst opeens - en dringend - ook: oordeel niet. Het oordelen speelt ons altijd parten, we doen het voortdurend en over alles. Als we iets of iemand voor het eerst zien of als we een boek lezen – bij eerste confrontaties - hebben we bijna onmiddellijk een oordeel. Het is een tweede natuur; het zit in onze genen. En tóch moet je daar doorheen: oordeel niet! In sommige Chinese variaties van de Identiteit staat het duidelijk, vertaald dan in Engelse teksten - er zijn acht of negen vertalingen - don't set up your own standards. Hanteer niet je eigen maatstaven, want dan wordt alles klein. Voor je het weet stolt alles wat je in dat particuliere coördinatenstelsel stopt. We kunnen dat allemaal aanvoelen, zodra je iets uitspreekt wordt het vastgelegd; stolt en versteent het.
Dat is precies wat Hisamatsu bedoelt als hij verwijst naar het bijbelverhaal van Genesis over het eten van de Boom van Kennis. Het is de boom des doods, zegt hij, die boom is een soort waarschuwing. Het gaat er niet om dat we niet mogen denken of geen kennis mogen hebben, maar als het hele leven gevangen, gegrepen wordt in begrippen, dan missen wij het meest levende. Daarom is die waarschuwing zo belangrijk: oordeel niet.
In Amsterdam heb ik ooit les gehad van de schaakkampioen Max Euwe. Hij gaf wiskunde én theologie. Hij vertelde ons dat in het Evangelie staat: oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Dat klinkt naar en een beetje kinderachtig: als jij iemand oordeelt, zal ik jou ook te grazen nemen. Maar dat staat er niet, zei Euwe, want in het Grieks staat iets wat letterlijk vertaald betekent: opdat gij uzelf niet oordeelt. Als ik alles om mij heen probeer te vangen in begrippen, zekerheden en oordelen - dit is donker en dat is licht, dit is goed en dat niet - dan versteent mijn wereld. En daarmee oordeel ik over mijzelf. Daarom eindigt de Identiteit vanuit dat niet-oordelen met ‘de weg’. De tekst zegt dat je zelfs niet hoeft te weten hoe die weg er uit ziet. “Als je de weg niet ziet, zie je die ook niet als je hem gaat”. Je hoeft het niet te zien. Dat is ook wat Rinzai zegt.
Ja, terugkijkend kun je misschien zeggen dat je een paar passen gemaakt hebt. Maar als je vooruit kijkt, geldt wat Hisamatsu zegt: ga staan waar geen plek is om te gaan staan. We weten het niet. En als we het toch willen of denken te weten, dan rijdt het bestaan zelf ons wel in de wielen. Wij wéten het niet en dat is heel bevrijdend: “Dan zie je die ook niet als je hem gaat”. Want wij gaan hem, allemaal. Waar we ook staan, wat we ook doen: we gaan die weg. Maar als je de bron verliest, zie je alleen nog maar spoken. Ook daar wordt naar verwezen, naar de waandenkbeelden. Naar likes en dislikes en opposites, zoals de Koreaanse meester zei. Daarin kun je verstrikt raken, maar in feite kun je niet van de weg afraken.
Tot slot zal ik daar een mooi voorbeeld van geven, 't mooiste voorbeeld wat ik ken uit de moderne techniek. Ik maakte het zelf mee, toen ik met iemand meereed en erachter kwam wat een TomTom is. Ik weet niet meer waar we naar toe gingen, maar de TomTom gaf een bepaalde richting aan en ik wist een veel kortere weg, dus ik corrigeerde het apparaat. En later zei ik nog een keer: nee, nee, niet linksaf, we moeten hier doorrijden. Ik ben de hele weg, tot het einde toe, blijven zeuren. Maar wat ik zei klopte van geen kanten, ik was gewoon eigenwijs. Het apparaat zei op z'n Vlaams steeds heel lief: als je kunt, keer om - maar wij bleven dus op mijn aangeven doorrijden. Hoe ver ik ook van huis raakte omdat ik de aanwijzingen steeds maar negeerde en blééf roepen dat het fout was en we gewoon verder moesten rijden, de TomTom bleef steeds maar geduldig zeggen: toe maar jongen, nu de eerste weg links, bij de rotonde de tweede rechts, enzovoorts. Op het einde kwamen we precies uit waar we moesten zijn. Dát vind ik nou precies zoals het bestaan is: je kunt er niet uitvallen, al verdwaal je compleet. Het mooie van een TomTom is dat je thuis wordt gebracht over wegen die je misschien helemaal niet wilt gaan.
In Meer dan een mens kan doen staat het verhaal van de zwarte schrijfster Ntozake Shange. Jaren geleden, toen ik het op een sombere, regenachtige dag in San Francisco niet meer ‘zag’, keek ik uit het raam van de tram en zag een poster hangen. Er stond een regenboog op en de tekst: For coloured girls who have considered suicide, when the rainbow is enough. Ik ben gaan zoeken en vond het boek van Shange. Tussen al haar prachtige teksten vond ik een regel die me hetzelfde leerde als de TomTom. Aan het einde van haar weg schreef Shange: You are the answer to my prayers, but you are not at all what I prayed for my whole life. Jij was totaal niet wat ik wilde, niet wat ik zocht, maar nu het zo is moet ik zeggen: dit is het antwoord op al mijn gebeden. Goddank.