Verlangen

~Ton Lathouwers

In ons tijdschrift Maha Karuna Bericht heb ik ooit uitgebreid geciteerd uit een boek van AMA Samy waarin hij nadrukkelijk spreekt over ‘genade’. Genade is in principe net zo'n glibberig woord als alle andere woorden die gebruikt werden en worden om iets heel wezenlijks uit te drukken. Om te weten hoe glibberig woorden kunnen zijn, hoeft u maar te kijken naar de ontwikkeling die binnen het boeddhisme leidde tot het ontstaan van de Hart-sutra. Vroeg of laat stollen de woorden en gewoonten binnen een traditie en moet het allemaal weer ‘opgelost’ worden. We hebben echter niets anders dan woorden, zelfs de Boeddha had niets anders, en daar moeten we het dus toch maar mee proberen.

Over genade valt in elk geval te zeggen dat een béétje genade niet bestaat. Een beetje genade betekent dat er een grens is, en waar het ten diepste om gaat is dat er géén grenzen zijn. Genade die een grens heeft, is een soort willekeur: jij past er nog net wel in, maar jij valt er buiten… Hetzelfde geldt voor de liefde of compassie, die door elke religie - en voor mij zeker door het boeddhisme - wordt uitgedrukt. In teksten van Dogen, bijvoorbeeld, komt het woord muge - geen grens - vierentwintig keer voor. Dat is precies het grote mededogen waar je, ik zeg het maar met mijn woorden, niet uit kunt vallen.

AMA Samy schrijft in zijn boek ook over verlangen. Hij zegt dat het begrip verlangen, de werkelijkheid van verlangen, behoorlijk in diskrediet is gebracht binnen het boeddhisme. In de traditie van Maha Karuna Ch’an valt dat misschien niet meteen op, omdat in de teksten die wij reciteren verlangen wél voorkomt. Tijdens onze zenretraites klinkt er elke morgen bij het reciteren van de gelofte van Hisamatsu: “het diepe verlangen van de mensheid naar bevrijding van haar ware zelf” - wat dat ook is. Ook in de Hymne aan de Wijsheid voorbij alle Wijsheid komt het voor, in dezelfde bewoording als in de Sutra van Kuan Yin: “bron van ons eeuwige verlangen en van ons bidden”. De bron van ons eeuwige - dat wil zeggen zonder grens, muge - verlangen….; prachtig!

Samy stelt dus dat verlangen in diskrediet is gebracht. Ik maakte dat mee toen ik een paar jaar lang regelmatig mediteerde in behoorlijk strenge kloosters in Thailand. Alles wat ook maar iets met verlangen te maken had, werd daar afgewezen. Ik ben blij dat in onze sutra’s het diepe verlangen wél wordt uitgedrukt. Ook in de tekst van Shantideva, Toewijding van de Bodhisattva, vind je het, zonder dat het uitdrukkelijk genoemd wordt. Het is een verlangen dat alles omvat; het gaat niet alleen om de persoon die het schreef, of om ‘mij’. Er wordt in de Toewijding gezegd dat het bedoeld is voor alle anderen die in nood zijn, en zo staat het ook in het Gebed voor alle Noden. Het Gebed voor alle Noden heb ik voor ons een beetje ‘Westers’ vertaald en geactualiseerd, maar het is een tekst die in Zen- en Cha'nkloosters waar ook ter wereld gezongen wordt. Geen andere tekst in de boeddhistische traditie sluit zo nauw aan bij wat er in de Psalmen en Profetieën over verlangen wordt uitgedrukt. “Dat de tranen worden gedroogd”, “dat er geen dood meer zal zijn”- dat is allemaal stamelen, omdat we geen andere woorden hebben.

AMA Samy zegt dat het gaat om het ontdekken van het meest ultieme verlangen. Verlangen kan geblokkeerd zijn of gefixeerd raken, iets waar het boeddhisme – net als elke religie - tegen waarschuwt. Als gezegd wordt “hecht je er niet aan”, dan wordt bedoeld: pas op, want het gaat om méér, het is grenzeloos. Geniet ervan, maar fixeer het niet. Het bevrijdende zit ‘m erin, dat er méér is dan ons verlangen. Samy noemt bijvoorbeeld ultieme schoonheid, ultieme waarheid, ultieme werkelijkheid - net als in de tekst van Shantideva. Iets waar nooit over wordt gesproken als ultiem, maar voor mij juist ultiem belangrijk is, is ontmoeting. Ultieme ontmoeting is, net als ultieme schoonheid, niet goed voorstelbaar. Met begrippen als schoonheid, waarheid enzovoort kan ik sowieso niet zoveel. Een ontmoeting is intiemer, het is dichterbij. Het mooiste in het leven is muziek, zeggen sommige mensen; moge dus de hele hemel bestaan uit muziek. Prima, maar voor mij is het altijd nog een tekort. Of het ‘boeddhistisch’ is weet ik niet, maar het diepste verlangen is méér. Ik kan het niet invullen, zoals ik ook niet kan invullen wat absolute waarheid is. In de grond verlangen wij allemaal grenzeloos naar het goede, het schone, het ware, maar de essentie van het verlangen raakt vertekend en geblokkeerd. Het is als in een rivier die langzaam dichtslibt en weer moet gaan stromen; het gaat om verder, dieper en groter.

In de Chinese cha'n bestaat een uitdrukking die in veel geschriften voorkomt, maar hier
niet zo bekend is: liberating intimacy, zoals ook de titel is van een boek. Een prachtige uitdrukking, en het boek is ook prachtig. De uitdrukking liberating intimacy heb ik in mijn traditie vaak gehoord. Daarmee wordt méér weergegeven dan het ware, het goede, het schone. Het gaat erom dat het allereerst bevrijdend is, dus grenzeloos, én intiem. Om het met mijn woorden te zeggen - en zo staat het meen ik ook in een Psalm of een tekst in het Oude Testament - : meer nabij dan wij onszelf nabij zijn. In zentaal zou je kunnen zeggen: meer ons diepste zelf dan ons ik ons diepste zelf is. Tegelijkertijd is het zó overstijgend dat je niet kunt zeggen dat het buiten of binnen is, of dat het advaita - niet-twee, niet-één – is. Stuk voor stuk verwarrende woorden. Toch maar terug naar liberating intimacy, de bevrijdende intimiteit.

Ik kan een paar voorbeelden uit de literatuur geven, maar eigenlijk gaat dit over dingen die iedereen uit het eigen leven kent. Iedereen kent de momenten waarop iets wordt ervaren - al is ervaren ook geen goed woord - van wat wordt uitgedrukt met liberating intimacy. Je kunt het verwondering noemen, of ontroering.
Het diepe verlangen heet in het boeddhisme samvega en sam betekent zoveel als ‘allemaal’, niet langer geïsoleerd maar grenzeloos. Het is een verlangen dat niet voortkomt uit onvrede of ontevredenheid met wat er nu is. Natuurlijk bestaat er verlangen vanuit een soort onrust, een onvrede, een willen (be)grijpen. Maar er is iets dat je kunt ontdekken op het moment dat er vrede ís, juist op het moment als er die bevrijdende intimiteit is. Je ontdekt dan dat het leeft en stroomt en dat het diepe verlangen er door wordt opgeroepen. Iemand zei me ooit dat echte schoonheid doet verlangen naar diepere schoonheid. Dat kun je van meer dingen zeggen en voor mij geldt: echte ontmoeting doet verlangen naar diepere ontmoeting.

Van een Japanse zenmeester bestaat een haiku die het ontroerend en voor iedereen herkenbaar uitdrukt:

Midden in Kyoto
verga ik van verlangen
naar Kyoto

Kyoto is wat voor een jood Jeruzalem is. Er is geen sprake van ontevredenheid, want degene die dit zegt of voelt, ís in Kyoto. Er is ook geen sprake van een soort blindheid, het is niet zo dat hij niet ziet waar hij is. Maar juist omdat hij zo geraakt is door waar hij is, is zijn verlangen nog dieper geworden. En zoals dat eigen is aan leven, beweegt en stroomt dat verlangen. Deze haiku spreekt over bevrijdende intimiteit. Ik kan het niet anders uitleggen.
In de verhalen over de Boeddha duikt dit ook altijd op. Hij heeft negen jaar samen met meditatieleraren en guru’s echt van alles geprobeerd. Tot die onmogelijke ommekeer plaatsvindt, dat wonder. Of neem Hisamatsu die, nadat hij met alle religie heeft afgerekend, vanuit de logica en de filosofie zin wil geven aan zijn bestaan. Aan de uiterste grenzen van de wetenschap ontdekt hij dat hij er met al zijn logica niet uitkomt. Hij komt erachter dat de beoefening van logica een schreeuw van zijn hart is om ergens in dóór te dringen. Het is een diep, warm verlangen van zijn hart om.... ja, om wat? Om dat laatste onuitsprekelijke,waarvan we niet kunnen zeggen wat het is.

Ooit reisde ik van Korea naar Japan en eenmaal daar aangekomen miste ik bijna alle boten en treinen die me naar Kyoto moesten brengen. Het werd twaalf uur 's nachts en opeens bleek er toch nog een trein te gaan. Er was een tussenstuk in de trein, waar je kon overstappen van de ene wagon in de andere. U kent dat wel, van die schuivende, ijzeren platen, bekleed met rafelig leer. Alle zitplaatsen waren bezet en doodmoe heb ik mijn rugzak neergezet op dat tussenstuk en ben gaan zitten. Voor mij betekende die plek - in die omstandigheden – bevrijdende intimiteit. Het was een soort van cel en ook in mijn leven voelde ik me als in een cel. Het beeld van ’s nachts in een trein zitten en niet weten waar we heen gaan, heeft me altijd aangesproken; en het besef van niet weten, gezeten in die trein naar Kyoto, gaf me onuitsprekelijke vrede. Het was verlangen en vrede tegelijkertijd. Dat klinkt tegenstrijdig, onze woorden zijn vaak tegenstrijdig. Maar kennen doen we dit allemaal. Soms is er zo’n moment en dan weer heel lang dorheid en dood, kilte en leegte. De momenten zijn nooit ‘duurzaam’, maar het is of je in het donker naar buiten kijkt en eventjes precies ziet waar je bent. Je bent geraakt en het is alsof je wéét wat het is. De cel blijft voor de rest gewoon bestaan en je blijft gewoon onderweg.

In Moskou ontmoette ik een Russische schrijver en atheïst. De meeste Russische schrijvers waren in die tijd ‘gepeperde’ atheïsten. Zij deden desondanks pogingen, ook deze auteur, om de liberating intimacy uit te drukken. Hij schreef over intimiteit die ‘open’ maakt, die meer is dan wijzelf zijn. Omdat zijn tekst volgens de toenmalige censuur religieus was, en dus taboe, heeft hij daarna niet meer kunnen publiceren. Hij wist dat hij risico liep met het onderwerp, maar had de moed om het toch te behandelen. Hij schrijft over datgene wat ‘tot hartbrekens toe’ bekend is. ‘Alsof het hart breekt’ betekent ook dat het bevrijd wordt van kluisters en pantsers, alsof het opengaat. Bevrijdend en tegelijkertijd al bekend, die tegenstrijdigheid wordt altijd opnieuw gebruikt als mensen er iets over willen stamelen.

Misschien is verlangen inderdaad een taboe, niet alleen in het boeddhisme maar ook binnen andere Oosterse stromingen. Voor mij is de ‘bron van ons eeuwige verlangen’ iets wat me heel diep raakt. Ik blijf het jammer vinden dat in geen enkele boeddhistische tekst - zelfs niet in die van Shantideva, waarin van alles wordt opgesomd – ‘ontmoeting’ genoemd wordt. Maar liberating intimacy in de zin van de voorbeelden die ik hier noem, is óók ontmoeting. En dat er ontmoeting mogelijk is, blijft voor mij het grootste wonder.

Eén van de mooiste gedichten van Rilke kreeg ik lang geleden van een studente die bij mij college volgde en later hoogleraar werd. Ze is intussen al met pensioen, dus reken maar uit hóe lang geleden ik het onder ogen kreeg. Uit het gedicht blijkt dat voor Rilke het ‘diepste verlangen’ een verlangen naar ontmoeting is, ook in religieuze zin. Wij drukken het uit met de ‘Gij’ in de Hymne aan de Wijsheid voorbij alle Wijsheid, of in de Sutra van Kuan Yin. Het hele bestaan is een groot wonder, maar het bestaan is ook een wonder van ontmoeting, op alle vlakken, en daar gaat Rilke’s gedicht over. Hij beschrijft een tamelijk vereenzaamde, zichzelf mislukt voelende man. De man heeft niets aan alle mooie verhalen en filosofietjes, aan psychologieën of religieuze teksten uit het verleden. Hij moet het opnieuw ontdekken, het moet voor hem levend worden op een manier zoals het voor niemand anders is. Is dan alles wat ik tot nu gelezen heb alleen maar stof op mijn ziel, vraagt hij zich af. Ja, zegt hij dan, het ís stof, want ik moet het opnieuw ontdekken. Op een dag hoort hij een meisje zingen over een ‘Jij’, een jij voorbij alle beelden die we maken. Voor Rilke was die ‘Jij’ een vrouw, maar dat is persoonlijk en kan voor iedereen anders zijn.

Het gedicht gaat zo: Du der ichs nicht sage , dass ich bei Nacht weinend liege.... Jij, aan wie ik niet eens kan zeggen dat ik 's nachts om je lig te huilen… Dit is roepen in de nacht; het roepen van ons allemaal. We schamen ons er misschien voor, want we zijn toch allemaal grote jongens en meisjes… Rilke durft het te zeggen. Du, deren Wesen mich müde macht wie eine Wiege… En dan gaat het verder: Du machst mich allein, alleen jij maakt mij, Du einzig kann ich vertauschen - ik mag je ontrouw zijn, ik mag je beeld inruilen, ik heb een plaatje van je en ik mag het in de prullenbak gooien. Eine Weile bist du's, even ben je er, zoals in de trein op weg naar Kyoto. Dann wieder ist es das Rauschen, alleen het ruisen van de wind, oder es ist ein Duft ohne Rest - een geur van een bloem die geen spoor achter laat.

Ach, in den Armen hab' ich sie alle verloren - ik heb ze allemaal verloren, Du nur, du wirst immer aufs neue geboren - jij wordt altijd opnieuw geboren. Weil ich niemals dich anhielt - omdat ik je nooit vasthield, halt ich dich fest
Dit is stamelend getuigen van de diepe ‘bron van ons eeuwige verlangen’ .

Toen ik twaalf was en als misdienaar ‘de mis moest dienen’, kreeg ik een tekst te horen die ook past in dit verhaal. De priester bij wie ik die mis diende, was jarenlang aalmoezenier in het leger geweest en bij alle gebaren die hij maakte aan het altaar, leek het alsof hij voor een peloton stond en bevelen uitdeelde. Ik zie nog voor me hoe zijn hakken tegen elkaar sloegen als hij zich omdraaide. Hij zat op een dag een boekje te lezen en las me een paar regels voor, van Hadewijch. Hadewijch was een middeleeuwse mystica, die ook maar probeert te stamelen over verlangen. Zij voelde het ooit, voor een enkel moment, en daarna nooit meer. De aalmoezenier schreef toen met een zekere sereniteit de regels van Hadewijch voor me op een briefje, en ik dacht: je doet je toch zo anders voor dan je in wezen bentHet is belangrijk dat we dit ontdekken, bij anderen en bij onszelf. De regels van Hadewijch luiden:

Ay, wat ic mijn wee roepe ende claghe
Die minne doe met mi hare behaghe;
Ic wille hare gheven alle mine daghe
Laus et honer.

De minne doet met mij wat ze wil, wat ik ook roep, klaag of verlang. Laat haar maar doen, laat 't maar gebeuren. Ik geef haar alles wat haar toekomt, alle roem, alle eer - ik vouw voor haar mijn handen

Dat is aanvaarding, dat is verlangen en een zekerheid van het hart ineen - dat is de stilte, die we nu weer ingaan.

[Deze tekst is gebaseerd op de toespraak dd. 09.04.11]