~Llewellyn Vaughan-Lee
Centraal in de liefde is de eigenschap van eenheid. Liefde
behoort tot de eenheid en trekt ons naar de eenheid toe. We
ervaren dit in een menselijke liefdesaffaire. Wanneer onze
liefde voor een ander ons nader tot die persoon trekt, willen we
steeds dichterbij komen, tot we in het moment van seksuele
vereniging meegevoerd worden uit ons zelf, de gelukzaligheid
van de extase in. Liefde voor God maakt de herinnering aan
eenheid wakker, die in het hart gegrift is, en het pad brengt ons
deze arena binnen.
Bâyezîd Bistâmî was één van die in God
ondergedompelde mystici die deze essentiële eenheid
realiseerde, de vereniging van God en mens. Dronken van de
liefdeswijn, riep hij uit, “Onder mijn kleren is niets anders dan
God.”
In de uiterlijke wereld zijn we zo gevangen in dualiteit, in de
afscheiding van God, dat we zelfs niet weten hoe we hunkeren
naar eenheid. We hebben vergeten dat we God toebehoren en
dat Hij onze essentiële aard is, de kern van ons wezen. Maar er
zijn er in wie deze herinnering wakker gemaakt is, en, zoals de
mot naar de kaars getrokken wordt, worden zij in het vuur van
de liefde getrokken, het vuur dat hun eigen afgescheiden zelf
wegbrandt, totdat alles wat er over blijft liefde is.
De Soefi’s staan bekend als de mensen van het geheim,
omdat zij dit geheim van de liefde met zich dragen, de eenheid
van minnaar en Geliefde. Geestelijk gezien is de prijs om de
eenheid te realiseren altijd het zelf, ofschoon sommige Soefi’s
een meer fysieke prijs moesten betalen.
Al-Hâllaj werd een
martelaar door uit te roepen anâ’l-haqq (“Ik ben de Absolute
Waarheid”). Toen hij werd geëxecuteerd, zei één van zijn
Soefimetgezellen, Shibli, “God verleende je toegang tot één
van zijn geheimen, maar omdat jij het bekend maakte,
veroordeelde Hij je tot de dood”. Door Al-Hâllaj werd het
mysterie van de liefde bekend op het marktplein en in de
moskee. Als martelaar van de liefde was hij bereid de hele prijs
te betalen, maar hij wist ook dat de fysieke wereld slechts een
sluier van afscheiding was. Net voor zijn dood riep hij uit,
“Mijn God, hier ben ik nu in de woonplaats van mijn
verlangen.”