Het ontstaan van de kosmos / Kees Voorhoeve over De Geheime Leer

Hoe ontstond de schepping, en wat ging daaraan vooraf? 

In de eerste aflevering van deze nieuwe serie reflecteert Kees Voorhoeve op de kosmogonie van de Stanza's van Dzyan, de basis van De Geheime Leer van H.P. Blavatsky.  
 

Vanuit verschillende perspectieven zoekt hij de levende ervaring van oude wijsheidstradities. Van vedanta tot het Tibetaans boeddhisme, van het hermetisme tot de kabbala, en van klank en taal tot symboliek. 

Met Marleen Schefferlie   
                         

Chaos, Theos en Kosmos

~H.P. Blavatsky / Geheime Leer

Deze drie zijn besloten in de ruimte, of, zoals een geleerde kabbalist het heeft omschreven: ‘De allesomvattende en door niets omvatte ruimte is de oorspronkelijke belichaming van de enkelvoudige eenheid . . . grenzeloze uitgebreidheid’. Maar hij vraagt verder: ‘Grenzeloze uitgebreidheid waarvan?’ – en geeft het juiste antwoord: ‘De onbekende bevatter van alles, de onbekende EERSTE OORZAAK.’ 

Dit is een juiste definitie en een juist antwoord – vanuit alle gezichtspunten van de occulte leer heel esoterisch en waar. De RUIMTE, die de hedendaagse wijsneuzen – in hun onwetendheid en iconoclastische neiging om elk filosofisch denkbeeld uit de oudheid te vernietigen – hebben uitgeroepen tot ‘een abstract denkbeeld’ en een leegte, is in werkelijkheid de bevatter en het lichaam van het heelal met zijn zeven beginselen. Het is een lichaam met grenzeloze uitgebreidheid, waarvan volgens occult taalgebruik de BEGINSELEN – omdat elk daarvan op zijn beurt zevenvoudig is – in onze wereld van verschijnselen alleen het grofste weefsel van hun onderverdelingen manifesteren. 

‘Niemand heeft de elementen ooit ten volle gezien’, zegt de leer. We moeten onze oude wijsheid zoeken in de oorspronkelijke uitdrukkingen van de oudste volkeren en in hun synoniemen. Zelfs het meest recente hiervan – de joden – blijkt in zijn kabbalistische leringen dit denkbeeld te kennen, bijv. de zevenkoppige slang van de ruimte, die ‘de grote zee’ wordt genoemd. ‘In het begin schiepen de alhim de hemelen en de aarde; de 6 (sefiroth). . . . Ze schiepen er zes, en hierop zijn alle dingen gebaseerd. En die (zes) zijn afhankelijk van de zeven vormen van de schedel tot aan de Waardigheid van alle Waardigheden.’

Wind, lucht en geest zijn bij alle volkeren steeds synoniem geweest. Pneuma (geest) en anemos (de wind) bij de Grieken, spiritus en ventus bij de Latijnse volkeren, waren verwisselbare termen, zelfs als ze los werden gezien van het oorspronkelijke denkbeeld van de levensadem. In de ‘krachten’ van de wetenschap zien we alleen maar het stoffelijke gevolg van de spirituele invloed van een van de vier oorspronkelijke elementen, die aan ons werden overgeleverd door het vierde ras, zoals wij de ether (of beter gezegd de grove onderafdeling daarvan) volledig aan het zesde wortelras zullen overleveren. Dit wordt verklaard in de tekst van dit en het volgende deel. 

De ‘chaos’ wordt door de Ouden ‘zonder zintuigen’ genoemd, omdat deze (chaos en ruimte zijn synoniem) alle elementen in hun rudimentaire, ongedifferentieerde toestand vertegenwoordigde en in zich bevatte. Ze maakten ether, het vijfde element, tot de synthese van de vier andere; want de aether van de Griekse filosofen is niet het bezinksel ervan – waarover zij in feite meer wisten dan de wetenschap nu – waarvan men terecht veronderstelt dat het voor veel krachten die zich op aarde manifesteren als instrument optreedt. Hun aether was het akasa van de hindoes; de ether die in de natuurkunde wordt aanvaard, is maar een van de onderafdelingen ervan op ons gebied – het astrale licht van de kabbalisten met al zijn kwade en ook goede gevolgen. Omdat de essentie van de aether, of de onzichtbare ruimte – de ver - onderstelde sluier van de godheid – voor goddelijk werd gehouden, beschouwde men deze als de verbinding tussen dit leven en het volgende. 

De Ouden dachten dat, wanneer de leidende actieve ‘intelligenties’ (de goden) zich terugtrokken uit een bepaald gedeelte van de ether in onze ruimte – de vier gebieden waarop ze toezicht houden – dit gebied in de macht van het kwade werd gelaten, dat zo werd genoemd omdat het goede daarin ontbrak. 

Het bestaan van geest in de gemeenschappelijke middenstof, de ether, wordt door het materialisme ontkend, terwijl de theologie er een persoonlijke god van maakt. Maar de kabbalist is van mening dat beide ongelijk hebben, en dat de elementen in de ether slechts stof zijn – de blinde kosmische natuurkrachten; en dat geest de intelligentie is die ze bestuurt. 
De Indo-Europese, hermetische, orfische en pythagorische kosmogonische leringen, en ook die van Sanchoniathon en Berosus, zijn alle gebaseerd op één onweerlegbare formule, namelijk dat de aether en de chaos, of, in de taal van Plato, het denkvermogen en de stof, de twee oorspronkelijke en eeuwige beginselen van het heelal waren, volkomen onafhankelijk van al het andere. Eerstgenoemde was het alles tot leven brengende beginsel van het intellect, terwijl de chaos een vormloos veranderlijk beginsel was, zonder ‘gedaante of verstand’. Uit de vereniging van deze twee ontstond het heelal, of beter gezegd de universele wereld, de eerste androgyne godheid – waarbij de chaotische stof het lichaam werd, en de ether de ziel. In de bewoordingen van een Fragment van Hermeias: ‘De chaos, die uit deze vereniging met de geest verstand verkreeg, straalde van blijdschap, en zo werd het prõtogonos (eerstgeboren) licht voortgebracht.’  Dit is de universele drie-eenheid, gebaseerd op de metafysische denkbeelden van de Ouden die, naar analogie redenerend, van de mens – een samenstel van verstand en stof – de microkosmos van de macrokosmos, of het grote heelal, maakten. [Isis ontsluierd, 1:438]

De natuur verafschuwt een vacuüm’, zeiden de peripatetici, die, hoewel ze op hun manier materialisten waren, misschien begrepen waarom Democritus en zijn leermeester Leucippus verkondigden dat de eerste beginselen van alle dingen in het heelal, atomen en een vacuüm zijn. Laatstgenoemde betekent alleen maar een latente godheid of kracht, die vóór haar eerste manifestatie toen ze WIL werd – die de eerste impuls aan deze atomen overbracht – het grote niets was, ain sof, of GEEN DING; en daarom voor elk zintuig een leegte – of CHAOS – was. Die chaos werd echter volgens Plato en de pythagoreeërs de ‘ziel van de wereld’. 

Volgens de hindoeleer doordringt de godheid in de vorm van aether (akasa) alle dingen; en deze werd daarom door de theürgen ‘het levende vuur’, de ‘geest van licht’, en soms magnes genoemd. De hoogste godheid zelf bouwde volgens Plato het heelal in de meetkundige vorm van de dodecaëder; en haar ‘eerstgeborene’ werd uit chaos en oorspronkelijk licht (de centrale zon) geboren. Deze ‘eerstgeborene’ was echter slechts het geheel van de menigte ‘bouwers’, de eerste constructieve krachten, die in oude kosmogonieën de Ouden (geboren uit de diepte of de chaos) en het ‘eerste punt’ worden genoemd. Hij is het zogenaamde tetragrammaton, aan het hoofd van de zeven lagere sefiroth. 

Dit was de opvatting van de Chaldeeën. ‘Deze Chaldeeën’, schrijft Philo, de jood, die over de eerste leermeesters van zijn voorouders heel oneerbiedig spreekt, ‘dachten dat de kosmos onder de dingen die bestaan één enkel punt is, dat óf zelf God (theos) is, óf waarin God is, die de ziel van alle dingen omvat’. Chaos-theos-kosmos zijn slechts de drie aspecten van hun synthese – RUIMTE. Men zal het mysterie van deze tetraktis nooit oplossen door vast te houden aan de letter van de oude filosofieën zoals die nu nog bestaan. 

Maar zelfs hierin worden CHAOS-THEOS-KOSMOS = RUIMTE in alle eeuwigheid geïdentificeerd als de ene onbekende ruimte, waarover het laatste woord misschien niet vóór onze zevende ronde zal worden gezegd. Niettemin zijn de allegorieën en metafysische symbolen over de oorspronkelijke en volmaakte KUBUS zelfs in de exoterische Puråña’s opmerkelijk.