Op de juiste weg [04]

DE WIJZE OM WAAKZAAMHEID TE VERKRIJGEN

~Rabbi Moshe Chaim Luzzatto

Dat wat een persoon in het algemeen tot waakzaamheid brengt is Thora studie. Zoals Rabbi Pinchas in het begin van de baraita verklaart, “Thora brengt een mens tot waakzaamheid.” Wat er echter in het bijzonder naartoe leidt, is reflectie over de veeleisende aard van de dienst aan G‟d waar een mens verantwoordelijk voor is en de strengheid van het oordeel die het met zich meebrengt. Dit inzicht zou verworven kunnen worden door de voorvallen waar in de heilige geschriften naar verwezen wordt, te analyseren en door het bestuderen van de uitspraken van de wijzen, welke een mens hiervan bewust maakt.

In dit proces van bevatting zijn er verschillende niveaus van begrippen, respectievelijk toepasbaar voor diegenen met volle bevatting, degenen met minder bevatting en de gewone bevolking.

Degenen met volledige bevatting zullen hoofdzakelijk tot waakzaamheid gemotiveerd worden doordat zij duidelijk gaan zien dat enkel perfectie en niets anders, hun verlangens waard is en dat er geen erger kwaad is dan het gemis aan en verwijdering van perfectie. Want nadat dit duidelijk voor hen is geworden, evenals het feit dat de middelen tot dit doel deugdzame daden en trekken zijn, zullen zij zichzelf zeker nooit toestaan deze middelen te verminderen; nog zullen zij ooit verzuimen om gebruik te maken van het volle potentieel van deze middelen. Want het zou hen reeds duidelijk zijn geworden dat indien deze middelen in aantal waren gereduceerd of niet met volledige doeltreffendheid aangewend werden met alle energie waar zij om gevraagd hadden, ware perfectie niet door hen zou worden bereikt, maar zou ontbreken in de mate dat voldoende inspanning met betrekking tot hen ontbrak. Er is geen ongeluk noch enig kwaad dat degenen met volledige bevatting groter achten dan dit tekort aan perfectie. Zij zullen er daarom voor kiezen om deze middelen in aantal te doen toenemen en onbuigzaam te zijn met betrekking tot al hun aspecten. Zij zullen geen rust of vrede vinden door de zorg dat zij mogelijk iets ontberen wat hen naar de perfectie die zij wensen, kan leiden. Zoals door Koning Salomon, moge vrede met hem zijn, werd gezegd (Spreuken 28:14): “Gelukkig is de mens die altijd vreest”. Onze wijzen (Berachot 60a) interpreteerden deze verklaring als toepasbaar op het gebied van Thora. Het kenmerk waarnaar deze graad van verworvenheid leidt, wordt angst voor zonde genoemd, een kenmerk welke een van de hoogste niveaus om te bereiken omvat. Zijn bedoeling is dat een mens constant bevreesd en bezorgd is opdat hij niet een spoor van zonde herbergt die hem afhoudt van de perfectie die hij verplicht is na te streven. Betreffende dit zeiden onze wijzen overeenkomstig (Bava Batra 75a): “Dit leert ons dat iedereen verbrand wordt door het baldakijn van zijn buur”. Het is niet jaloezie dat hier de werkzame factor is (want jaloezie, zoals ik met de hulp van het heelal later zal uitleggen, wordt enkel bij degenen die bevatting missen tegen gekomen) maar eerder het feit dat hij zichzelf ziet als iemand die een niveau tot verkrijging van perfectie mist, een niveau dat hij net als zijn buur had kunnen bereiken. Indien hij, die volledige bevatting bezit, zich met dit denkproces bezig houdt, zal hij zeker niet tekort schieten in het waakzaam zijn bij zijn daden.

Degenen echter met minder bevatting, zullen gemotiveerd worden om waakzaamheid te betrachten volgens hun specifieke niveau van onderscheid, zodat hun zoektocht zal zijn voor de eer die zij verlangen. Het is duidelijk voor elk gelovig mens dat de verschillende plekken in de Wereld van Waarheid, de Toekomstige Wereld, enkel variëren in relatie tot iemand zijn daden; dat enkel hij die groter is in zijn daden dan zijn buur, boven hem verheven zal worden, aangezien hij die minder is in daden een lager niveau zal bezetten. Hoe kan een mens dan zijn ogen sluiten voor zijn handelingen of zijn inspanningen verminderen, indien hij naderhand, wanneer hij niet langer recht kan maken wat hij krom heeft gemaakt, ongetwijfeld zal lijden?

Er zijn sommige dwazen die enkel op zoek zijn om hun last te verlichten. Zij zeggen: “Waarom onszelf vermoeien met zoveel altruïsme en afscheiding? Is het voor ons niet genoeg dat we niet gerekend zullen worden onder degenen die kwaadaardig zijn en die in de hel beoordeeld worden?
Wij zullen onszelf niet dwingen om helemaal binnenin het Paradijs te gaan. Indien wij geen grote portie hebben, zullen wij een kleine hebben. Het zal voor ons genoeg zijn. Wij willen niets toevoegen aan onze lasten in het belang van meer verwerving.” Er is één vraag die we deze mensen zullen stellen - kunnen zij zo gemakkelijk, in deze voorbijgaande wereld, het aanzicht dulden van één van hun vrienden die geëerd wordt en verheven boven hen, en die over hen gaat heersen - of, in grotere mate, één van hun bedienden of een van de bedelaars die schandelijk en laag zijn in hun ogen? Zouden zij dit zonder lijden kunnen verdragen? Is er enige twijfel dat zij dat niet zouden kunnen? Wij getuigen met onze eigen ogen al het werk van de mens om zichzelf te verheffen boven iedereen zover hij kan om zijn plaats te vestigen onder de aanzienlijken. Dit is de jaloezie van een mens op zijn buur. Indien hij ziet dat zijn buur hoger komt terwijl hij laag blijft, dan zal hij datgene tolereren wat hij gedwongen is te tolereren vanwege zijn onvermogen de situatie te veranderen: maar zijn hart zal tobben. Indien het dan zo moeilijk voor hem is om op een lager niveau te verblijven dan anderen met betrekking tot de kwaliteiten, waarvan de wenselijkheid illusoir en bedrieglijk is, kwaliteiten in relatie tot welke het bestaan van de mens tot laagheid wordt bestemd, enkel een oppervlakkig oordeel is, en zijn bestaan verheven, ijdelheid en onwaarachtigheid, hoe zouden zij kunnen tolereren zichzelf lager te zien dan dezelfde personen die nu lager zijn dan hen? En dit in de plaats van ware kwaliteit en eeuwige waarde die, hoewel zij hun hart er nu niet aan kunnen geven vanwege hun gebrek hieraan en aan het herkennen van zijn waarde, zullen zij zeker op hun tijd tot hun verdriet en schande herkennen wat het is. Het staat buiten twijfel dat hun lijden verschrikkelijk en eindeloos zal zijn. Deze verdraagzaamheid, die zij aannemen om hun lasten te verlichten, is niets dan een bedrieglijke overtuiging van hun kwade neiging, met geen enkele basis van waarheid. Indien zij de waarheid zagen, zou er geen ruimte zijn voor zo‟n misleiding, maar omdat zij haar niet zoeken, maar wandelen en dolen volgens hun verlangens, zullen deze overtuigingen hen niet verlaten tot de tijd dat het hen niet langer van nut zal zijn, wanneer het niet langer in hun handen is om te herbouwen wat zij hebben vernietigd. Zoals door Koning Salomon werd gezegd, moge vrede met hem zijn (Prediker 9:10): “Wat uw handen ook vinden om te doen met uw kracht, doe het, want er is geen daad, noch rekenschap, noch kennis”. Dat wil zeggen dat hetgeen een mens niet doet terwijl hij nog de kracht heeft die Zijn Schepper hem gegeven heeft (de kracht van keuze die hem gegeven is om tijdens zijn leven te gebruiken, wanneer hij vrije wil kan gebruiken en opgedragen is zo te doen) hij de mogelijkheid om dat te doen niet nog eens in het graf en in de diepte zal hebben, want tegen die tijd zal hij deze kracht niet langer bezitten. Want degene die tijdens zijn leven niet zijn goede daden niet heeft verveelvoudigd, zal niet de mogelijkheid hebben om dat later te doen. En iemand die geen rekening van zijn daden heeft opgemaakt zal later geen tijd hebben om dat te doen. En iemand die niet wijs is geworden in deze wereld zal niet wijs worden in zijn graf. Dit is de intentie van (Ibid.): ”Want er is geen daad nog rekenschap noch kennis noch wijsheid in de diepte waar u naar toe gaat.”

Maar de doorsnee van de bevolking zal tot waakzaamheid gemotiveerd worden, door een herkenning van de diepte van het oordeel in relatie tot beloning en straf. Waarlijk, een mens zou constant moeten beven en rillen, want wie zal de dag van het oordeel doorstaan, en wie zal rechtvaardig geacht worden voor zijn Schepper, wiens nauwkeurig onderzoek alle dingen, klein en groot, ontleedt. Zoals onze wijzen hebben gezegd (Chagiga 5b): “En Hij relateert aan de conversatie van een mens (Amos 4:13). Zelfs een gewone conversatie tussen een man en zijn vrouw wordt aan hem gerelateerd in de tijd van oordeel.” En gelijkaardig (Jevamot 121b): “En rond Hem stormt het hevig (Psalm 50:3). Dit leert ons dat de Heilige, gezegend is Hij, Zijn heilige beoordeelt in de gradatie van een haarbreedte” [een afleiding die afgeleid wordt van de structurele verhouding in het Hebreeuws tussen “stormen” en “haar”].
Avraham - dezelfde Avraham die zo geliefd was door zijn Bezitter dat de Thora (Jesaja 41:8) naar hem verwijst als “Avraham, mijn geliefde” - Avraham ontkwam niet aan het oordeel vanwege een geringe indiscretie in zijn woordgebruik. Omdat hij gezegd had (Beresjiet 15:8): “Op welke wijze zal ik weten.” De Heilige, gezegend is Hij, zei tegen hem: “Wees u zeker dat uw kinderen vreemdelingen zullen zijn…”(Rabba 11:5). En omdat hij een overeenkomst aanging met Avimelech zonder door G‟d opgedragen te zijn om dat te doen, zei de Heilige, gezegend is Hij, tegen hem: “Wees u zeker, ik zal de vreugde van uw zonen zeven generaties uitstellen” (Bereshit Rabba 54:5).

Jacob, omdat hij kwaad werd op Rachel toen zij tegen hem zei (Beresjiet 30:1): “Geef mij zonen”, werd door G‟d verteld, zoals er in de Midrasj aan wordt gerelateerd: “Is dit de manier om degenen die onderdrukt zijn te antwoorden? Wees u zeker, dat uw zonen voor haar zoon zullen staan.” (Bereshit Rabba 71: 10). En omdat hij Dina in een kist plaatste, zodat Esau haar niet zou pakken zelfs al waren zijn intenties om dat te doen ongetwijfeld waardige, wordt ons in de Midrasj verteld (Ibid. 80:3) dat de Heilige, gezegend is Hij, tegen hem zei, omdat hij zijn broer goedaardigheid onthield: “Wie goedaardigheid weghoudt van zijn buur (Job 6:14) - Omdat u haar niet wettig wenste te trouwen, zal zij onwettig getrouwd zijn.”

Jozef, omdat hij tegen degene die over de drank aangesteld was, heeft gezegd (Bereshit 40:14): “Maar herinner mij in relatie tot uzelf”, kreeg twee jaar aan zijn gevangenschap toegevoegd, zoals ons is verteld door onze wijzen (Bereshit Rabba 89:2). Ook omdat hij zijn vader zonder de toestemming van G‟d balsemde of, volgens een andere mening, omdat hij hoorde, “Uw dienaar, onze vader” en het stil hield, stierf hij voor zijn broers (Bereshit Rabba 100:3).

David, omdat hij naar de woorden van Thora verwees als “liederen”, werd gestraft doordat er een domper werd gezet op zijn vreugde door de indiscretie van Uzza (Sota 35a).
Michal, omdat zij David aanspoorde om in het openbaar voor de ark te dansen, werd gestraft door tijdens de bevalling te sterven, terwijl zij geen andere kinderen had tijdens haar leven (II Samuel 6:20 f).
Hezekia - omdat hij de schatkamer aan de officieren van de Babylonische koning toonde, werd bevolen dat zijn zonen als eunuch in het paleis van de Koning van Babylonië moesten dienen (II Koningen 20:12 ff).

Er zijn veel meer gevallen van dien aard.
In het hoofdstuk “Iedereen is aansprakelijk” (Chagiga 5a), vertelden onze wijzen ons dat Rabbi Yochanan huilde wanneer hij bij het volgende vers kwam (Malachi 3:5): En Ik zal dichter bij u komen bij het oordelen, en Ik zal een snelle getuige zijn…‟Is er enig remedie voor een dienaar wiens kleinere overtredingen als ernstige worden gewogen?” Het is zeker niet de bedoeling van deze verklaring dat de straf voor beide identiek is, want de Heilige, Gezegend is Hij, Hij geeft leer om leer. Het wordt eerder gezien dat in relatie tot het wegen van daden, degenen die minder zwaarwegend zijn precies zo op de weegschaal worden gelegd als degene die zwaarder wegen; want de laatstgenoemde zal er niet voor zorgen dat de eerste vergeten wordt, noch zal de Rechter hen door de vingers zien, net zoals Hij de zwaarwegende niet door de vingers zal zien. Maar Hij zal ze hetzelfde beschouwen en behandelen, elk van hen berechten en elk van hen volgens zijn aard straf toekennen. Zoals door Koning Salomon werd gezegd, moge vrede met hem zijn (Prediker 12:14): “Want G‟d zal over iedere daad een oordeel vellen”. Precies zoals de Heilige, Gezegend is Hij, het niet toestaat dat welke goede daad dan ook, zo klein als het kan zijn, onbeloond blijft, zo staat Hij het niet toe dat enig slechte daad, hoewel klein, ongestraft en ongemerkt voorbij gaat, in tegenstelling tot het denken van degenen die zichzelf in willen praten dat de Eeuwige, gezegend is Hij, de lichtere dingen niet in ogenschouw zal nemen in Zijn oordeel en ze niet in rekening zal brengen. Het is een erkend principe (Bava Kamma 50a): “Al wie zeggen dat De Heilige, gezegend is Hij, zaken over het hoofd ziet, zal aan zijn leven voorbij zijn gegaan.‟ En onze wijzen hebben ook gezegd (Chagiga 16a): “Indien de kwade neiging tegen u zegt: „Zondig en de Heilige, gezegend is Hij zal u vergeven,‟ besteed er geen aandacht aan. Dit alles is duidelijk en helder, want G‟d is een G‟d van waarheid. Het is dit idee dat is ingebed in de verklaring van Mozes onze Leraar, moge vrede met hem zijn (Dewariem 32:4): “De Rots - Zijn werk is heel, want al Zijn wegen zijn rechtvaardig. Hij is een G‟d van trouw, zonder onrecht…”. Aangezien de Heilige, Gezegend is Hij, gerechtigheid verlangt, zou het negeren van het slechte net zo onrechtvaardig zijn als het negeren van het goede. Indien Hij gerechtigheid verlangt, dan moet Hij met elk mens omgaan in overeenstemming met zijn manieren en in overeenstemming met het gevolg van zijn daden, met het meest minimale onderscheid, ten goede of ten slechte. Dit is wat achter de verklaring van onze wijzen ligt (Yalkut Ibid.) dat het vers: “Hij is een G‟d van trouw, zonder onrecht. Hij is rechtschapen en rechtvaardig” van toepassing is op de rechtvaardige en op de kwaadaardige. Want dit is Zijn eigenschap. Hij beoordeelt alles. Hij straft iedere zonde. Er is geen ontsnappen aan.

Aan degenen die op dit moment zouden willen vragen: “In ogenschouw nemend dat wat het geval ook moge zijn, alles aan oordeel onderworpen moet worden, wat voor functie vervult dan de eigenschap van barmhartigheid?”, is het antwoord dat de eigenschap van barmhartigheid zeker de pijler van de wereld is, want de wereld zou zonder dat helemaal niet kunnen bestaan. Niettemin heeft de eigenschap van gerechtigheid geen invloed. Want op basis van gerechtigheid alleen zou het een voorschrift zijn dat de zondaar onmiddellijk bij het zondigen bestraft zal worden, zonder de minste vertraging; dat de straf zelf een toornige is, passend voor een mens die rebelleert tegen het woord van de Schepper, gezegend zij Zijn Naam, en dat er geen correctie of iets van dien aard is voor de zonde. Want in waarheid, hoe kan een mens recht maken wat hij krom heeft gemaakt na het begaan van de zonde? Indien een mens zijn buur vermoordt; indien hij afgoderij pleegt - hoe kan hij dit corrigeren? Kan hij het voltooide feit verwijderen uit de werkelijkheid?

Het is de eigenschap van barmhartigheid die de omkering veroorzaakt van de drie zaken die we genoemd hebben. Dat wil zeggen, het zorgt ervoor dat de zondaar tijd wordt gegeven, en niet vernietigd wordt zodra hij zondigt; dat de straf zelf niet totale vernietiging inhoudt en dat het geschenk van berouw aan zondaars wordt gegeven met absolute goedertierenheid, zodat het uitroeien (letterlijk: ontwortelen) van de wil die tot de daad aanzette beschouwd wordt als het uitroeien van de daad zelf. Dat wil zeggen, wanneer hij die berouw heeft zijn zonde herkent en toegeeft, en zijn kwaad overdenkt, berouw heeft en wenst dat de zonde nooit was begaan, zoals hij zou wensen dat een zekere belofte nooit was gedaan, in welk geval er totale spijt is, en hij wenst en verlangt dat de daad nooit was gedaan, en wordt gekweld door enorme pijn in zijn hart omdat het al is geschied, en er in de toekomst verre van zal blijven, en ervan wegvlucht dan wordt de ontworteling van de daad van zijn wil hem geschonken als de ontworteling van een gelofte, en verkrijgt hij verzoening. Zoals de Thora verklaart (Jesaja 6:7): “Uw kwaad zal weggaan, en uw zonde zal worden vergeven.” Het slechte verlaat zijn bestaan en wordt ontworteld vanwege het huidige lijden door en het berouw over wat in het verleden heeft plaatsgevonden. Dit is zeker een functie van goedertierenheid en niet van gerechtigheid. Bij elke gebeurtenis echter, is het een type van goedertierenheid dat niet volledig de eigenschap van gerechtigheid te niet doet. Het kan gezien worden als in overeenstemming met gerechtigheid in dat opzicht dat in plaats van de daad van de wens waar de zonde uit voortkwam en het genoegen dat het opleverde, er nu spijt en lijden is. Zo vormt ook het verlengen van de tijd geen vergeving van de zonde, maar eerder G‟ds geduld met de zondaar voor een poosje, om de deur van berouw voor hem te openen. Evenzo, alle andere handelingen van goedertierenheid, zoals “De zoon is een weldaad voor zijn vader,”(Sanhedrin 104a) en “Een gedeelte van een leven is als het hele leven (Kohelet Rabba 7:48), vermeld door onze wijzen, zijn aspecten van goedertierenheid waarbij zowel iets kleins als groot wordt gerekend. Maar deze overwegingen pleiten feitelijk niet tegen, noch ontkennen, de eigenschap van gerechtigheid, want er is een goede reden om belang aan hen te hechten.

Maar als zonden vergeven of genegeerd worden, dan zou dat volledig tegengesteld zijn aan het concept van gerechtigheid, want er zou dan geen oordeel zijn en geen ware wet met betrekking tot zaken. Het is daarom onmogelijk om zo‟n toestand te verkrijgen. En indien de zondaar niet een van de uitgangen die we genoemd hebben voor hem open vindt om te ontsnappen, dan is het zeker dat de eigenschap van gerechtigheid niet met lege handen zal opdoemen. Zoals onze wijzen hebben gezegd (Yerushalmi Ta‟anit 2:1), “Hij onttrekt Zijn toorn, maar Hij haalt wat van Hem is.”

Wij zien dus dat de mens die zijn ogen wilt openen voor de waarheid zichzelf geen bruikbaar argument kan verschaffen om niet het maximum aan waakzaamheid bij zijn daden te betrachten en hen te onderwerpen aan de grondigste analyse.

Deze zijn allen waarnemingen die, indien een mens hen met gevoeligheid benadert, hem zeker tot het verkrijgen van waakzaamheid zal leiden.