Ervaringen van Franklin Jones [II]

Uit: Anders dan we denken / zie boek

~Piet Winkelaar

De biografie van Franklin Jones getuigt van een zekere megalomanie, gekoppeld aan een sterke wilskracht. Hij wil het onderste uit de kan en alles over het bewustzijn en de menselijke geest te weten komen. ‘Mijn opzet was om onafgebroken bewust te blijven op het niveau van het diepste centrum van de geest’, schrijft hij. De onverzettelijkheid en onverschrokkenheid waarmee hij zijn zoektocht naar het absolute bewustzijn en de ultieme ervaring onderneemt, lijkt op die van een Amerikaan die vanuit een werelddeel dat amper fietst de Tour de France wil winnen. Hoe ongelooflijk het ook mag klinken, het doel wordt bereikt.

In het najaar van 1963 komt hij tot het inzicht dat zijn zoeken naar de meest intensieve bewustzijnservaringen te maken heeft met een narcistische mentaliteit en hij raakt ervan overtuigd dat hij moet werken aan de dood van Narcissus. Hij ziet in dat hij een leraar nodig heeft om hem te helpen en vindt in New York een leraar in Kundalini-yoga. Kundalini kan verstaan worden als basisenergie die de wereld in stand houdt en als de manifestatie van een goddelijke moeder. Het gaat hier om een onderdeel van de Hindoeïstische of Indiase filosofie waar Advaita Vedanta centraal staat. Kundalini vormt de basis van alle bewustzijn. De oude Hindoes onderscheiden zeven chakra’s, zeven niveaus van bewustzijnservaring. Drie ervan zijn in het onderste deel van het menselijk lichaam gesitueerd: helemaal onderaan bij de anus het chakra van de materie die daar verteerd wordt afgescheiden. Daar vlakbij het chakra van de voortplanting en de seksualiteit. Daarboven in de buik, ter hoogte van de navel, ligt het chakra van de macht, waarmee we heersen en beheersen. Deze drie chakra’s duiden op de fysieke menselijke werkelijkheid. De bovenste drie chakra’s bevinden zich in het hoofd, waarbij in het strottenhoofd het chakra van de taal ligt dat verwijst naar de mens als sprekend wezen. Vervolgens is er het chakra van het heldere bewustzijn gelokaliseerd midden op het voorhoofd en het chakra van de extase en het zuivere inzicht dat gesitueerd wordt op de kruin, het punt waarbij je uit je bol kunt gaan. Wanneer dat gerealiseerd wordt spreekt men in de Vedanta over zelfrealisatie. De drie onderste en de drie bovenste chakra’s worden met elkaar verbonden door het chakra van het hart, daar waar de drie materiële dimensies worden getransformeerd in drie immateriële dimensies. Via het hart worden de fysieke elementen van voedsel, seks en macht als het ware omgezet in de meer geestelijke elementen van taal, bewustzijn en inzicht.

In de Advaita Vedanta leert Jones dat overgave een loslaten van het ego is, een loslaten van de aangeleerde identiteit en reactiepatronen, maar dat hoe meer je dat probeert, hoe meer dit in taal en bewustzijn wordt versterkt. In 1967 krijgt hij echter een ervaring die zijn hele zoektocht met alle ontdekkingen samenvatte en die hij betitelt als de dood van Narcissus.

‘Het was alsof mijn hele leven me zonder onderbreking tot dit punt had gebracht. Het leek alsof alle verschillende methoden die ik in mijn leven had toegepast er steeds voor hadden gezorgd dat ik deze ervaring niet tot het einde ging. Mijn hele leven was ik bezig geweest mijn dood te verhinderen. Ik lag totaal ontwapend op de vloer niet in staat ook maar iets te doen dat de sterker wordende angst kon voorkomen. En dus nam hij toe, maar voor het eerst liet ik het gebeuren. Ik kon er niets tegen doen. De angst en de dood wonnen terrein en werden tot een alles overheersende ervaring. Ik was getuige van het hoogtepunt van die angst tijdens een ogenblik van bewuste, vrijwillige dood. Ik stond toe dat de dood intrad en ik zag het gebeuren.
Toen die crisis voorbij was voelde ik een heerlijke opluchting. De dood had zich voltrokken maar ik was getuige gebleven. Ik bleef er onberoerd door. Lichaam, geest en persoonlijkheid waren gestorven, maar ik bleef over als een ongekwalificeerd bewustzijn. Toen al die angst en dat doodgaan hun beloop hadden gekregen, toen het lichaam, de geest en de persoonlijkheid waarmee ik me had geïdentificeerd, gestorven waren en mijn aandacht niet meer op die dingen gericht was, zag of onderging ik de werkelijkheid in al haar volheid. Er was een oneindige gelukzaligheid van Zijn. Een maagdelijke verhevenheid zonder afscheiding, zonder individuatie en zonder ook maar iets waarvan ik afgescheiden kon worden. Er was alleen maar de werkelijkheid zelf, de onvergelijkbare natuur en het constante bestaan dat de onderstroom is van het hele avontuur van leven.
Na een poosje stond ik weer op, liep wat rond en straalde energie uit, de kamer in. De gelukzalige, onbedreigde stroom van werkelijkheid bleef maar vanuit mijn hart stralen en geen enkele hartslag werd gehinderd door mijn eigen bestaan of dat van de wereld. Ik had een totaal nieuw inzicht verworven. Ik begreep Narcissus en de volle waarheid van lijden en zoeken. Ik zag de betekenis van mijn hele leven op dat moment. Lijden, zoeken, het bevredigen van eigen genoegens, spiritualiteit en de rest waren geworteld in dezelfde primaire en foutieve drijfveer. Het was het vermijden van relatie in al zijn vormen. Dat was alles. Dat was de chronische en nooit aflatende bron van onze activiteit. Het was onze eigen activiteit. Het chronisch vermijden van relatie. We zien onszelf voortdurend als afgescheiden en aldus is de geest de vorm van beperking, sterfelijkheid en dood geworden. Dus leden we altijd, waren we altijd op zoek, gingen we ons altijd aan van alles te buiten, ons leven modellerend naar een of ander onbekend doel in de eeuwigheid. Het leven scheen louter bepaald te worden door dit proces van vermijden. Het was de bron van afscheiding en on-liefde, de bron van twijfel en onwerkelijkheid, van beperking en verlies. Maar in feite bestaat er alleen maar relatie, alleen maar liefde, alleen maar de onbeperkte staat van werkelijkheid. (…) Niet afscheiding, zelfs niet eenwording, maar onvoorwaardelijk in relatie zijn of niet afgescheiden zijn, welde in me op als de diepste zin van het bestaan.’

Deze ervaring wordt hier gekarakteriseerd als de dood van Narcissus. Het verlies van het ‘ik’ is ook een kenmerk dat we in de ervaringen van Erik van Ruysbeek en Kathleen Raine tegenkwamen, maar dat hier op een meer dramatische wijze centraal wordt gesteld. De ervaring van Jones vertoont ook sterke overeenkomsten met die van sjamanen en andere mystici die eerst moesten sterven voordat hen de ‘oneindige gelukzaligheid van het Zijn’ ten deel valt. In feite komen in deze doodservaring ook enkele andere door Van Ruysbeek genoemde kenmerken naar voren. Er wordt gesproken over ‘alleen maar de werkelijkheid’, ‘een oneindige gelukzaligheid van het Zijn’ en over ‘het onvoorwaardelijk in relatie zijn’. Het betreft ook een absolute en totale ervaring die als onbeschrijflijk overkomt en
zonder meer als een eenheidservaring kan worden aangemerkt.

In zijn biografie schrijft Jones (onder de naam van Da Free John) dat hij na deze ervaring met zijn vrouw Nina naar India reist waar hij in een ashram tot een permanente staat van zelfrealisatie komt. Hij hoefde alleen maar stil te zitten en getuige te zijn.

‘Ik had het gevoel alsof ik alleen maar bestond als bewustzijn zelf. Er was geen andere ervaring, geen gedachte, gevoel of waarneming, behalve dat ik als oneindigheid scheen te bestaan en mijn bewustzijn zich boven mij geconcentreerd had op een onpeilbaar punt voorbij elke ruimte en toch boven me. Toen ik me op dat punt concentreerde, beleefde ik een onbegrensde vorm van gelukzaligheid, een absoluut volmaakte en stralende vreugde die mijn wezen totaal in beslag nam.’ 

En even verder schrijft hij:

‘Ik was ontwaakt als het Zelf, de Getuige, de uiteindelijke werkelijkheid uit de oude geschriften. Terwijl we ons doorgaans bewust blijven als de capsulaire eenheid, vervat in het lichaam, was ik ontwaakt als degene die waarlijk het leven en het bewustzijn van het lichaam en al het andere is. Ik had het bewustzijn zien afdalen van die absolute en meest oorspronkelijke staat, via de verschillende niveaus van zijn naar het bewustzijnsniveau van het lichaam. Ik had het bewustzijn van het lichaam aanschouwd vanuit het gezichtspunt van het Zelf, Siva of Siva-Shakti, het universele Wezen dat alle dingen leeft.’

Deze beschrijving sluit aan bij de mystiek van Advaita Vedanta. Volgens deze traditie kan Jones een gerealiseerde genoemd worden, een mysticus, iemand die ontwaakt is en de werkelijkheid is geworden. In de ervaringen die Jones beschrijft treden soms ook visioenen op waarin hij zichzelf ervaart als een stralende God of een afschrikwekkende demon. Ook schrijft hij over een verschijning van Maria.

‘Ik had ongeveer een half uur onkruid gewied, toen ik me plotseling bewust werd van een vertrouwde aanwezigheid, alsof er een vriend achter me stond. Ik kwam overeind en keek over mijn schouder. Daar in de tuin stond, in een duidelijk waarneembare gedaante van subtiele energie, maar zonder normaal zichtbaar te zijn, de maagd Maria, de moeder van Christus.
Mijn eerste impuls was om in lachen uit te barsten. Jarenlang had ik totaal geen sympathie gevoeld voor het christendom. Ik vond dat ik aan mijn godsdienstige verplichtingen had voldaan. Ik zag die hele godsdienstige traditie slechts als een symbolische en rituele boodschap van wat in werkelijkheid zaken waren van direct bewustzijn, zuivere kennis en Vedantische conclusies over de werkelijkheid. En nu stond ik in de levende aanwezigheid van de moeder van Christus, als ging het om een kosmische grap!’

Maria roept hem op een rozenkrans te kopen en in Europa enkele bedevaartsplaatsen te bezoeken, hetgeen hij doet. Het is tamelijk vreemd dat iemand vanuit  een heel andere religie een verschijning krijgt van Maria en daar een boodschap ontvangt die hij uitvoert. Nog vreemder misschien is dat Jones gewag maakt van een kosmische grap.
Verschijningen werden in het verleden vaak in verband gebracht met mystiek of religie. Mariaverschijningen zijn met name sinds Lourdes (1858) geen uitzonderlijk verschijnsel. Vanuit de psychiatrie worden verschijningen als een psychotisch verschijnsel gezien. Er zijn echter ook verschijningen die niet de ontregelende functie van een psychose hebben, maar die mensen juist steun en kracht geven, zoals iemand die zijn overleden moeder ziet of een dierbare vriend. Een fata morgana kan soms iemands redding betekenen. Er zijn voorbeelden te geven van verschijningen bij mensen met paranormale gaven die een hulpverlenende functie vervullen. Al bij al lijkt het me onjuist verschijningen altijd als een psychiatrisch en/of religieus verschijnsel te betitelen. Vaak zijn ze curieus en niet gemakkelijk te verklaren. In het geval van Jones lijkt deze Mariaverschijning als een curieus bijverschijnsel waar weinig waarde aan zou moeten worden gehecht. Ze kan hoogstens de waarde van verschijningen in het algemeen relativeren.

Wanneer Franklin Jones na deze gebeurtenissen terug is in de V.S. wordt hij een bekend spiritueel leermeester, een goeroe, die in de loop der jaren zijn naam verandert in namen als Da Free John, Da Love-Anananda, Aavatara Adi Da, Da Avabhasa. Daarmee wil hij aangeven dat hij geen eigen persoonlijkheid heeft, dat hij geen gewone persoon meer is, maar de werkelijkheid zelf, het leven, al datgene wat hij voor anderen betekent.
Niet alleen in de Verenigde Staten maar ook in Australië, Canada, Engeland, Duitsland en Nederland zijn er gemeenschappen van leerlingen (toegewijden) ontstaan, aanvankelijk bekend onder de naam Free Daist Communion. Franklin Jones verkondigt met verve de boodschap van het in relatie staan. Als je van slag raakt door wat zich voordoet, dan sta je volgens hem niet in relatie met wat er gebeurt. Je vermijdt dan relatie door je te identificeren met wat zich voordoet of door een of andere vorm van verlangen of motivatie die hieruit voortkomt. ‘Het realiseren van niet-afgescheiden zijn of het gevoel van in relatie zijn brengt je in aanraking met het inherente karakter van het bestaan. Overstijg je eigen activiteit van zelfverkramping of afscheiding, dan ben je zelfs temidden van het voorwaardelijke bestaan in een geheel andere positie dan die welke de meeste mensen als waar aannemen.’ Volgens Jones is chaos de natuurlijke toestand. Wanorde is wat we in de regel ervaren. De wereld is ordeloos, we vormen een chaotische massa van ongecontroleerde impulsen.

Wat ik met deze uitspraken wil aangeven is dat ze niet afkomstig zijn van iemand die totaal in de war is of die dermate slachtoffer is van een ziekte of aandoening dat hij ter behandeling in een kliniek moet worden opgenomen. Een mysticus als Jones is iemand die met zijn afwijkingen en bijzonderheden bovenal op de been blijft en voor diverse mensen zelfs de rol van een charismatisch leraar vervult.

‘Van de mensen die in het jaar 1650 over godsdienst spraken is niemand meer over. Ze zijn allemaal dood. Ze dachten allemaal dat de wereld op een of andere manier ordelijk in elkaar stak en ook in hun tijd wilden ze graag dat alles zijn eigen orde had. Jullie bestaan speelt zich af in een machine van chaos en vernietiging. Het hart is wat transformatie mogelijk maakt. Maar als je de kosmische natuur tot basis maakt van het bestaan of vertrouwt op impulsen, ervan uitgaat dat dingen automatisch veranderen, dan schep je alleen maar chaos en dood. Als je orde wil creëren, kun je je niet verlaten op het heelal of op de maatschappij. Dit universum draait alles wat het creëert weer even hard de nek om. Alles waaraan het vorm geeft maakt het ongedaan. Behalve de wil van het hart van degenen die zijn, degenen die bestaan, degen die leven, is er niets wat het bij elkaar houdt. Als je je verantwoordelijkheid afschuift en verwacht dat wel iemand of iets anders orde creëert, maak je jezelf wat wijs. Je onderwerpt je dan, laat je leven bepalen door dingen buiten jezelf, door anderen. Daarom moet je er wat aan doen. Alles wat je aan orde wilt scheppen zal uit je hart moeten komen.’

Vanaf de jaren zeventig houdt Jones toespraken en schrijft boeken waarin hij zijn benadering van de werkelijkheid uiteenzet en mensen oproept zich te bevrijden van hun egocentrisch bestaan. Hij stelt zich op als hulpverlener en leermeester, vindt veel bijval en krijgt tienduizenden leerlingen die hem op handen dragen en vereren als ‘de heilige van deze dagen’. Er is veel overeenkomst met Bhagwan Shree Rajneesh die in de jaren zeventig en tachtig eveneens talloze aanhangers had en ook in ons land bekendheid verwierf. Bij veel van hun volgelingen ontstaat een bepaalde sektevorming waarbij zowel de leer als de persoon van de leraar verabsoluteerd worden, wat overigens ook bij veel godsdiensten het geval is. Dat hoeft geen verbazing te wekken want mensen klampen zich gemakkelijk vast aan datgene waarvan ze overtuigd zijn dat het de waarheid is. Misschien is het wel zo dat hoe onzekerder het bestaan wordt ervaren, hoe krampachtiger mensen vasthouden aan wat ze in handen denken te hebben. Mystici die verhalen over het absolute en totale van hun ervaring en getuigen van een gevoel van almacht en alwetendheid, zoals Van Ruysbeek dat aanduidt, creëren daarmee tegelijk een voedingsbodem voor het omarmen van de waarheid. Dit alles neemt niet weg dat in mystieke en religieuze ervaringen de toppen van het menszijn worden beklommen getuige de beschrijvingen van een optimale eenheidservaring, het bereiken van een onbegrensde gelukzaligheid en het overstijgen van het ikbesef.