Dhammapada
Hoofdstuk 7 — vers 90 tot 99
~Boeddha
De reis volbracht, vrij van verdriet:
In alle opzichten bevrijd is hij.
Wie bevrijd van alle ketens is:
Koortsachtig verlangen heeft hij niet.
De aandachtigen trekken weg;
Zij zijn niet verheugd met een huis.
Zoals een zwaan dat een meer verlaat,
Verlaten zij verblijf na verblijf.
Zij hamsteren noch verzamelen niet:
Zij die de aard van voedsel begrijpen.
Zij verblijven in de bevrijding
Die leeg en zonder tekens is.
Zoals bij vogels in de lucht,
Is hun spoor moeilijk te volgen.
Bij wie corrupties zijn beëindigd,
Over wie voedsel geen invloed heeft:
Zij verblijven in de bevrijding
Die leeg is en zonder tekens.
Zoals bij vogels in de lucht,
Is hun spoor moeilijk te volgen.
Wiens zintuigen gekalmeerd zijn,
Als een paard door een menner getemd,
Met eigendunk verlaten, vrij van corrupties:
Zo iemand is geliefd onder de goden.
Wie is als de aarde en niets tegenwerkt,
Wie is als de pilaar bij de stadspoort:
Hij is als een meer dat vrij is van modder;
Voor zo iemand is er geen Saṃsāra.
Kalm is zijn geest;
Kalm ook zijn woorden en daden.
Hij is bevrijd door perfect begrip:
Gekalmeerd is hij, die zo is.
Voorbij gegaan aan simpelweg geloven,
En hij kent het ongeconditioneerde.
Alle verbintenissen zijn verbroken door hem:
Hij heeft goed en kwaad afgesneden,
En zijn wensen opgegeven:
Hij is waarlijk de ultieme mens.
In een dorp of in een bos,
Laag gelegen of hogerop.
Waar de Arahants leven,
Daar is het goed vertoeven.
Verrukkelijk is dat bos,
Waar het volk geen vreugde vindt.
Zij die niet zoeken naar zintuiglijk genot:
In dat bos, zonder passie, beleven ze vreugde.