Bouwers van werelden / Kees Voorhoeve over De Geheime Leer

Klik op de Afbeelding
Kan het universele denkvermogen de kosmos voortbrengen? En zo ja, welke archetypische krachten bepalen dan de evolutionaire grondstructuur? Hoe leeft die oervonk door in ons dagelijks leven? 

Docent Geesteswetenschappen Kees Voorhoeve kijkt vanuit verschillende tradities naar de schepping.

Interview Marleen Schefferlie




De zeven scheppingen 

H.P. Blavatsky / Geheime Leer, Deel 1

‘Er was dag noch nacht, hemel noch aarde, duisternis noch licht, noch iets anders dan alleen het ENE, onbegrijpelijk voor het verstand, of DAT, wat Brahma en pu¿s (geest) en prådhåna (oerstof) is’; of letterlijk: ‘Eén prådhånika Brahma geest, DAT, was.’
De ‘prådhånika Brahma geest’ is mûlaprakriti en parabrahman. In het Vishñu-Puråña zegt Paråßara tegen Maitreya, zijn leerling: ‘Voortreffelijke muni, ik heb zes scheppingen voor u toegelicht . . . de schepping van de arvåksrotas-wezens was de zevende, en dat was die van de mens.’

Vervolgens spreekt hij over nog twee en wel heel mysterieuze scheppingen, die door de commentatoren verschillend worden uitgelegd. Origenes geeft in zijn commentaren op de boeken van Celsus – boeken die allemaal zorgvuldig door de kerkvaders werden vernietigd – duidelijk antwoord op de bezwaren van zijn tegenstander en onthult tegelijkertijd zijn stelsel. Dit was onmiskenbaar zevenvoudig. Maar zijn theogonie, zijn opvattingen over het ontstaan van de sterren of planeten, en van geluid en kleur, op al deze werd slechts spottend gereageerd. Celsus, die ‘zijn geleerdheid wenst tentoon te spreiden’, spreekt over een ladder van de schepping met zeven poorten, en daarboven de achtste – die altijd is gesloten. 

De mysteriën van de Perzische Mithras worden verklaard en ‘muzikale redenen worden eraan toegevoegd.’ En hieraan probeert hij ‘een tweede verklaring toe te voegen, die ook met muziek verband houdt’ – d.w.z. met de zeven noten van de toonladder, de zeven geesten van de sterren, enz. Valentinus weidt uit over de macht van de grote zeven, op wie een beroep werd gedaan om dit heelal voort te brengen nadat Ar(r)hetos, of de onuitsprekelijke, van wie de naam uit zeven letters bestaat, het eerste zevental had vertegenwoordigd. Deze naam (Ar(r)hetos) wijst op de zevenvoudige aard van de ene (de logos). ‘De godin Rhea’, zegt Proclus, ‘is een monade, duade, en heptade’, en ze omvat alle titanen, ‘die zeven in aantal zijn’.

De zeven scheppingen vindt men in bijna elk Puråña. Ze worden alle voorafgegaan door wat Wilson vertaalt met ‘het ongedeelde beginsel’, absolute geest die onafhankelijk is van elke band met voorwerpen van de zintuigen. Het zijn: (1) mahattattva, de universele ziel, het oneindige verstand, of het goddelijk denkvermogen; (2) bhûta of bhûtasarga, elementale schepping, de eerste differentiatie van de universele ongedeelde substantie; (3) indriya of aindriyaka, organische evolutie. ‘Deze drie waren de pråkritascheppingen, de ontwikkelingen van de ongedeelde natuur, voorafgegaan door het ongedeelde beginsel’; (4) mukhya, de eerste schepping van waarneembare dingen, was die van onbezielde lichamen; (5) tairyagyonya, of tiryaksrotas, was die van dieren; (6) ûrdhvasrotas, of die van de godheden [?]; (7) arvåksrotas was die van de mens. Dit is de volgorde die in de exoterische teksten wordt gegeven. 

Volgens de esoterische leer zijn er zeven primaire, en zeven secundaire ‘scheppingen’; eerstgenoemde zijn de krachten die zich uit de ene oorzaakloze KRACHT ontwikkelen; bij laatstgenoemde wordt het gemanifesteerde heelal geëmaneerd uit de al gedifferentieerde goddelijke elementen. Alle hierboven genoemde scheppingen symboliseren, zowel esoterisch als exoterisch, de (7) evolutieperioden, hetzij na een ‘eeuw’ of na een ‘dag’ van Brahmå. Dit is bij uitstek de leer van de occulte filosofie, die echter nooit de term ‘schepping’, of zelfs evolutie, gebruikt met betrekking tot de primaire ‘schepping’, maar al zulke krachten ‘de aspecten van de oorzaakloze kracht’ noemt. 

In de Bijbel worden de zeven tijdperken teruggebracht tot de zes dagen van schepping en de zevende rust-dag, en in het Westen houdt men zich aan de letter. In de hindoefilosofie blijft het heelal, nadat de actieve schepper de wereld van de goden, de kiemen van alle ongedifferentieerde elementen en de eerste beginselen van de toekomstige zintuigen (kortom de wereld van de noumena), heeft voortgebracht, gedurende een dag van Brahmå, een periode van 4.320.000.000 jaar, onveranderd. Dit is de zevende passieve periode of de ‘sabbatdag’ van de oosterse filosofie, die volgt op zes perioden van actieve evolutie. 

In het Íatapatha-Bråhmaña straalt ‘Brahma’ (on zij dig), de absolute oorzaak van alle oorzaken, de goden uit. Nadat het (door zijn inherente aard) de goden heeft uitgestraald, wordt het werk onderbroken. In het eerste boek van Manu staat: ‘Aan het einde van elke nacht (pralaya) ontwaakt Brahmå uit zijn slaap, en LAAT, alleen door de energie van de beweging, de geest, die in essentie is en toch niet is, vanuit zichzelf emaneren.’