Uit: Anders dan we denken / zie boek
~Piet Winkelaar
Franklin Jones (1939) is een Amerikaan die enkele jaren filosofie studeerde aan de universiteit van Columbia en later Engels aan de universiteit van Stanford in Californië. Hij experimenteerde met allerlei bewustzijnstoestanden, omdat hij iedere mogelijkheid om ervaring op te doen zonder reserve wilde uitbuiten, zodat niets binnen de bestaande mogelijkheden hem onbekend zou blijven. Hij zocht, wat hij noemde, de werkelijkheid als werkelijkheid, niet wat beweerd wordt over wat is. In het derde jaar van zijn studie, in 1960, toen hij tot heel laat achter zijn bureau verbleef en het idee had dat er geen ervaringen meer waren waarmee hij nog geen kennis had gemaakt, overkwam hem iets wat hij later als volgt beschreef.
‘Toen beleefde ik, heel plotseling, op een bepaald moment een totale omwenteling in mijn energie en bewustzijn. Aan het verste einde van al dit bewustzijn opende zich een stijgend, absoluut gevoel van inzicht. En alle gedachte-energie die afdaalde in die diepte leek op een of ander onpeilbaar punt rechtsomkeert te maken.
De opstijgende impuls zette me op mijn benen en ik voelde een enorme vloed van kracht uit mijn diepten stromen en uitdijen zodat mijn hele lichaam en ieder niveau van bewustzijn gevuld werd met golven van de mooiste en meest uitbundige energie.
Ik voelde me totaal buiten zinnen, maar die waanzin was niet wanhopig. Er school geen zoeken noch dilemma in, er was geen vraag, geen onvervulde drijfveer, er was geen enkel oogmerk noch een aanwezigheid buiten mezelf om. Mijn kamertje was te klein voor die energie. Ik holde het huis uit de straat op. Ik dacht: vond ik maar iemand om mee te praten, om dit over te kunnen brengen. De energie in mijn lichaam was overweldigend en iedere cel van mijn wezen was vol van een extase die door zijn druk, zijn licht en kracht, bijna ondraaglijk was.
Maar het was midden in de nacht. In geen enkele kamer brandde licht. Ik kon niemand bedenken die ik wakker kon maken en die mijn ervaring zou begrijpen. Maar ik had het gevoel dat al zou ik een vriend tegenkomen, ik mezelf niet zou kunnen uitdrukken. Mijn woorden zouden alleen maar een soort onbeheerst, dichterlijk gebrabbel zijn.
Mijn hoofd deed pijn van de intense energie die mijn hersens verzadigde. Ik dacht: vond ik maar iemand die een aspirine voor me had of iets om me tot rust te brengen. Maar zo iemand was er niet. Uiteindelijk matte ik mezelf af door langs de straten te zwerven en keerde ik terug naar mijn kamer.’
Jones geeft in zijn boek aan dat het nog jaren zou duren voordat hij begreep wat dit allemaal betekende. Het vormde voor hem de aanzet tot een onbegrensd leven. De boven beschreven ervaring lijkt me geen mystieke ervaring, eerder een uit de hand gelopen hoofdpijn of een bepaald soort bewustzijnsvergroting met golven van uitbundige energie. Er kan namelijk niet worden gesproken over het opgaan in een zichzelf overstijgende werkelijkheid. Er is sprake van een ‘ik’, hetgeen bij de mystiek, zoals Van Ruysbeek en Raine die typeren, niet het geval is.
Een jaar na deze ervaring begint Franklin Jones in Californië aan zijn studie Engels. Het opdoen van allerlei ervaringen combineert hij daar met het precies opschrijven van wat er gebeurde. Hij heeft altijd een blocnote bij zich en schrijft op wat er zich afspeelt in zijn bewustzijn. Tegelijk heeft hij zich opgegeven als proefpersoon voor experimenten met drugs (mescaline, LSD, psilocibine) en verdiept zich in oosterse meditatie en yoga. Uit deze periode beschrijft hij de volgende ervaring.
‘Als ik bij aanvallen van kinderziekten in een delirium raakte, had ik een paar keer een ervaring alsof er een massa reusachtige duimen van boven neerdrukte in een gedaante van mij die veel groter was dan mijn fysieke lichaam. Die ervaring met de ‘duimen’ deed zich nog een of twee keer voor tijdens die drugsexperimenten.
De ‘duimen’ waren niet zichtbaar in de gebruikelijke zin van het woord. Ik zag ze toen niet en ook niet als kind. Ik kon ze niet zien met mijn ogen en het waren geen visuele hallucinaties. Toch beleefde ik ze heel bewust met een eigen speciale vorm en beweeglijkheid net zoals ik mijn eigen grotere en ook onzichtbare gestalte ervoer. Ik liet die tussenkomst van de ‘duimen’ toen niet volledig toe, evenmin als in mijn kinderjaren. Ik hield die op afstand uit angst om overweldigd te worden, want ik begreep totaal niet wat er gebeurde. Maar jaren later gebeurde hetzelfde op natuurlijke wijze in meditatie. Omdat mijn meditatie geleidelijk was gegaan, waardoor ik alles wat op elk niveau werd gecommuniceerd opnam zonder dat ik geschokt raakte, kon ik deze ervaring laten gebeuren. Toen ik het toeliet, drongen de ‘duimen’ mijn gedaante helemaal binnen. Ze deden zich voor als tongen of onderdelen van een kracht die van boven kwam. En toen ze diep in mijn lichaam waren doorgedrongen, leek het magnetische of energetische evenwicht in mijn wezen zich om te keren. Bij verschillende gelegenheden leek het alsof mijn lichaam zich iets boven de grond had verheven; misschien is dat wel de basis van aanwijzingen in de mystieke literatuur voor fenomenen als zweven, verplaatsen of zelfs ‘hemelvaart’.
Uit deze beschrijving blijkt hoe verschillende ervaringen en dan vooral de interpretaties ervan in elkaar grijpen en door Jones moeilijk van elkaar kunnen worden losgezien. Hij beschrijft ze ook vanuit een situatie – jaren later – die verschilt van de situatie waarin hij ze daadwerkelijk meemaakt. In die zin is het niet gemakkelijk begin en eindpunt van de ervaringen aan te geven, omdat ze onlosmakelijk zijn verbonden met zijn geschiedenis.
Van Ruysbeek probeert zijn ervaringen zo objectief mogelijk te beschrijven, maar ook daar wordt al duidelijk dat ze in elkaar grijpen, dat er sprake is van een proces waarin ieder verleden het heden bepaalt en waar de opeenvolgende gebeurtenissen elkaar niet alleen kleuren maar ook lijken te constitueren.
Bij het lezen van bovenstaande duimen-ervaring denkt men niet direct aan mystiek, maar aan een angstige droom of een psychotische gemoedstoestand. De verwijzingen naar de mystieke literatuur lijken op een ‘hinein’ interpreteren. Voor Jones staan ze echter in verband met zijn latere ervaringen die door hem als mystiek worden benoemd.
Wat de eerste ervaringen betreft wordt zowel door Erik van Ruysbeek als Franklin Jones opgemerkt dat ze niet wisten wat hun overkwam. Maar de herinneringen eraan voegen zich aaneen en lijken zo mede op grond van wat ze lezen en bestuderen een mystiek kader te krijgen. Misschien blijkt hieruit al hoe moeilijk het is ervaringen te objectiveren. Ze zijn nauw verbonden met het innerlijk van de persoon en er amper van te onderscheiden. Je zou het innerlijk dat de persoon vormt moeten vergelijken met degene die hij was voordat hij een dergelijke ervaring kreeg en als in een berekening de vroegere persoon van de tegenwoordige moeten aftrekken om het verschil te kunnen benoemen. Dit is tamelijk complex.
We weten amper wat we precies met het innerlijk, het bewustzijn, het gedachtegoed van iemand bedoelen. Het lijkt moeilijk dit innerlijk tot in details in kaart te brengen. Men kan wel de verschillende hersenfuncties meten en vergelijken, maar dat is nog iets anders dan bewustzijn en herinnering.
Dergelijke bijzondere ervaringen blijken het persoonlijk bewustzijn, heel het gedachtegoed en zingevingskader dermate te beïnvloeden, dat je niet alleen zelf verandert maar dat ook het verleden een andere kleur en interpretatie krijgt, zodat bij het vergelijken tussen het verleden en het heden niet alleen het heden maar ook het verleden verandert. Ervaringen bewerkstelligen ontwikkelingen en interpretaties die niet losgezien kunnen worden van de hele voorgeschiedenis van de persoon en daarom moeilijk zijn te verzelfstandigen.