~Jules Prast
Boeddhisme is niet makkelijk. Hersengymnastiek hoort erbij. Je kunt wel hopen dat al het inzicht in meditatie tot je komt, maar zonder je hersens te gebruiken zou werkelijk inzicht wel eens bij ijdele hoop kunnen blijven.
In de Belgische Ardennen heb ik vanuit ons tijdelijke verblijf uitzicht op twee groen begroeide heuvels die als harige armen een vallei met een stuwmeer omsluiten. Onderwijl ben ik bezig in een boek dat me er opnieuw over in verwarring brengt waar ik binnen het boeddhisme precies sta. Desondanks noteer ik zonder aarzelen op iemands blog in een reactie op een artikel: “De dharma regelt zichzelf wel. Niet mensen regelen de dharma, maar de dharma regelt zichzelf via mensen, of ze zich dit realiseren of niet.”
“Ik ben dan wel benieuwd naar je definitie van dharma,” schrijft de
auteur van het blogartikel me terug. Ik laat mijn blik dwalen over de
wijde omgeving en vraag me af of Eihei Dogen als zenleraar met dezelfde
ogen naar het natuurlandschap van Japan keek toen hij in de dertiende
eeuw in zijn traktaat ‘Bussho’ (opgenomen in het verzamelwerk Shobogenzo) de boeddhanatuur bezong. Dharma staat niet alleen voor de boeddhistische leer, maar ook voor ‘dat wat alles samenhoudt’.
Voor dat wat alles samenhoudt gebruikte Dogen het begrip
‘boeddhanatuur’. Zelf gebruik ik dit niet graag omdat het zo makkelijk
wordt aangezien voor iets wat je ‘hebt’. Mensen buigen soms naar elkaar
‘uit respect voor de boeddhanatuur in de ander’. Ik hoop altijd maar dat
ze weten dat ze met evenveel recht kunnen buigen naar een verkeersbord
of de magnolia in de tuin van de buurman. Dogen begreep dat.
Boeddhanatuur is niet iets wat je ‘hebt’. Het is evenmin ‘iets in jou’.
Dat wat alles samenhoudt is eerder ‘iets’ waarin alles bestaat, jezelf
incluis: de boeddhanatuur waar je nooit ofte nimmer uit kunt vallen,
zelfs al zou je het willen.
Vertrouwen
Wonderlijk toch: het vertrouwen lijkt uit mijn vezels te komen terwijl
mijn verstand tot in zijn voegen kraakt. Het is zo’n moment waarop je
ervaart hoe grenzeloos je geloof kan zijn, zoals Ton Lathouwers dat op
zijn eigen, unieke manier zo mooi tot uitdrukking weet te brengen in een
van zijn zentoespraken in het bundeltje Meer dan een mens kan doen (2011).
Het is dan ook te makkelijk om nu te zeggen: breng je verstand maar
tot stilzwijgen en ga af op je intuïtie. Gooi dat boek dat je in
verwarring brengt, aan de kant. Dat boek suggereert namelijk dat een
boeddhist in aanvulling op zijn intuïtie meer zijn verstand moet
gebruiken, veel meer zelfs. En ik voel de kracht van de argumenten als
die van een magneet die me, zoals wel vaker, meezuigt in een vreemde
richting.
Het boek waar het om gaat is Buddhist Phenomenology (2002)
door de Amerikaanse filosoof Dan Lusthaus.*
Het is veruit het
moeilijkste boek dat ik in jaren heb gelezen. Met ruim zeshonderd
bladzijden is het een dikke pil vol zware kost.
Dat ene lijvige volume herbergt drie verhaallijnen, misschien wel
drie afzonderlijke boeken. De kern van het boek bestaat uit een studie
over Yogacara, een boeddhistische school die vanaf zijn ontstaan in
India in de vierde eeuw na Chr. een belangrijke rol heeft gespeeld in de
ontwikkeling van het mahayanaboeddhisme.
Yogacara
gaf, zou je kunnen zeggen, aan het boeddhisme het gevoel terug voor het
vloeiende karakter van de stroom waarin de voorstelling van fenomenen
(‘dharma’s’, in meervoud en met een kleine letter) zich aan mensen
voordoet, nadat de Indiase filosoof Nagarjuna deze stroom zo’n
anderhalve eeuw eerder systematisch aan mootjes had gehakt met zijn
proclamatie van de leegte van iedere denkbare ervaring.
Omdat het boek de voorgeschiedenis van Yogacara vanaf de tijd van de
Boeddha minutieus reconstrueert, is het tegelijkertijd een
overzichtswerk van meer dan tien eeuwen boeddhistisch denken. Daarnaast
vergelijkt de auteur, in een derde verhaallijn, Yogacara met een aantal
parallelle denkbewegingen in de Westerse filosofie sinds Immanuel Kant
(1724-1804). Aan deze gelaagdheid van het boek kan ik niet in één
artikel recht doen. In deze serie zal ik Lusthaus er waarschijnlijk dan
ook nog een aantal malen bij halen.
Abhidharma’s
Lusthaus legt op een verschrikkelijk indringende manier de
vooronderstellingen bloot die ten grondslag liggen aan verschillende
soorten boeddhisme. Een voorbeeld: hersengymnastiek, zegt Lusthaus,
heeft in het oorspronkelijke boeddhisme altijd een grote plaats
ingenomen, veel groter dan menig beoefenaar zich kan voorstellen nu in
het geromantiseerde boeddhisme in het Westen meditatie bijna bij
uitsluiting van al het andere de boventoon is gaan voeren.
Door het boek van Lusthaus begrijp ik voor het eerst wat de functie
is van een abhidharma (‘meta-dharma’). Alleen door de eigen visie op
leer en beoefening uit te werken in een concrete filosofie (abhidharma)
kon iedere school zijn aanspraak op ‘de waarheid’ onderbouwen en zijn
achterban organiseren. De strijd over het ‘ware’ boeddhisme heeft dan
ook een lange geschiedenis. Wat wij vaak ‘de’ Abhidharma noemen, een
onderdeel van de canon van het oorspronkelijke boeddhisme, is
welbeschouwd niet meer dan een van de vele abhidharma’s die het
boeddhisme gekend heeft.
De ontdekking die de Boeddha deed, zo schreef ik in mijn vorige artikel,
was dat mensen zich maar niet kunnen voorstellen dat wat ze zich
voorstellen, maar een voorstelling is. Om de onzekerheid te verdrijven
die het bestaan aankleeft, gaan ze zich een beeld eigen maken van
vastigheid waar geen vastigheid is. Dat ze dat beeld, die door henzelf
geconstrueerde werkelijkheid, vervolgens verwarren met de werkelijkheid
zelf, is de onwetendheid die aan de basis ligt van het lijden (dukkha).
Het inzicht van de Boeddha was een diep fenomenologisch inzicht.
Fenomenen verschijnen aan jou als dharma’s en jij eigent ze ten onrechte
aan jezelf toe als ‘van jou’, als ‘zelf’. Zo bezien nodigt de Boeddha
je uit om de illusie van een duale werkelijkheid, van je impliciete
subject-object voorstelling, door te prikken. Dat was in zijn tijd even
actueel als in de onze, ook al is het dominante wereldbeeld inmiddels
compleet anders.
Beter dan te zeggen ‘dharma’s verschijnen aan ons’ lijkt mij
waarschijnlijk dit: ons geest-lichaam is zelf gestolde Dharma, steeds in
verandering terwijl de Dharma door ons systeem vloeit, en daarmee ook
door ons kenvermogen dat deze grondervaring vervormt, als we ons er niet
in oefenen het anders te zien.
Zoektocht
Hoe ‘fenomenologisch’ het inzicht van de Boeddha in de taal van de
latere westerse filosofie ook moge zijn, als je op de canonieke teksten
mag afgaan, dan hoedde de oude baas zich er echter terdege voor een
theoreticus te zijn. Hij hield zich verre van filosofische speculatie
over de aard van ‘de’ werkelijkheid. Waarom zou je ook, wanneer je je
niet-dualiteit als inzicht hebt verworven? Zo hield hij de focus van
zijn leerlingen bij de beoefening.
Maar toen het boeddhisme zich zo’n honderd jaar na zijn dood begon te
splitsen in verschillende stromingen, was het met deze zelfbeheersing
gedaan. Je kunt de werkelijkheid ‘daarbuiten’ wel buiten haakjes willen
plaatsen, maar het onrustige bloed van mensen kruipt toch daar waar het
niet gaan kan. De dharma die alles samenhoudt, baarde een dharma in de
zin van een geformaliseerde leer, in vele versies.
Het verhaal van de boeddhistische filosofie is, wanneer je de uitleg van Buddhist Phenomenology
volgt, dat van een niet aflatende zoektocht om, mede terwille van de
beoefening, met woorden en begrippen paaltjes te slaan in precies die
domeinen waarbij de Boeddha wijselijk weg bleef. De ene filosofische
oplossing leidde tot het volgende filosofische twistpunt. Toen het
boeddhisme op reis ging, belandde het bovendien in culturen die, wat ze
ontvingen, niet altijd goed konden of wilden begrijpen. Zo zette zich
een proces in beweging dat de ontwikkeling van een veelvormige
boeddhistische praktijk faciliteerde, maar gaandeweg ook het gezicht en
de aard van het boeddhisme veranderde.
Skandha’s
Tot mijn schande moet ik bekennen dat de ware strekking van het leerstuk
van de skandha’s aan mij is voorbijgegaan totdat Lusthaus mij hierin
met zijn boek duidelijkheid heeft gebracht. Er bestaan veel boeken over
het oorspronkelijke boeddhisme waarin ‘nama’ (voorstelling) en ‘rupa’
(materie) worden uitgelegd zonder dat je er als lezer ook maar iets van
begrijpt, mede vanwege het feit dat ieder boek er weer een net iets
andere draai aan geeft. Het is mij in deze vaak te moede geweest alsof
ik me in een doolhof bevond waarvan ik de uitgang maar niet wist te
vinden.
Maar gelukkig ontrafelt Lusthaus geduldig al de verschillende
perspectieven die achtereenvolgende boeddhistische scholen op de
skandha’s hebben ontvouwd. Materie is ‘zoals deze via onze gewaarwording
aan ons verschijnt’ (en niet de materie ‘daarbuiten’, al is ook weer
niet gezegd dat er ‘daarbuiten’ niets is). Voorstelling omvat zowel de
manier waarop wij ons de wereld bewust toe-eigenen en deze begripsmatig
opdelen, als de drijfveren en gewoontes die vaak onder de oppervlakte
van ons bewustzijn sluimeren maar wel ons handelen beïnvloeden.
Als er iets is wat het boek van Lusthaus erin hamert, dan is het wel
dat skandha’s behoren tot de kern van het boeddhisme. Zonder skandha’s
geen boeddhisme. Hetzelfde geldt overigens voor voorwaardelijk ontstaan
en karma. Voor de praktijk van beoefening en meditatie maakt het veel
uit of en hoe je dit drietal individueel en in hun onderlinge dynamiek
tot gelding laat komen.
Vanuit welk perspectief je de skandha’s echter ook beziet, de aftrap
die de Boeddha hiermee gaf aan het boeddhisme, bracht volgens Lusthaus
met zich mee dat binnen de praktijk van de beoefening de nadruk kwam te
liggen op cognitie, het in het bewustzijn brengen van verstorende
factoren en manieren waarop deze geëlimineerd kunnen worden.
Omdat
in de leer van de Boeddha geen van de skandha’s kan bijdragen aan de
(valse) notie van een permanent ‘zelf’, ontstonden tegelijkertijd de
problemen die het boeddhisme altijd hebben achtervolgd: Welk subject kan
dan het proces van ‘zelf’-kennis ter hand nemen? Hoe kan karma al bij
leven (!) dit illusoire subject aankleven en beïnvloeden? En hoe kunnen
voor zo’n subject en de sangha ethische normen verbindend gemaakt
worden? Verschillende scholen gaven in eigen abhidharma’s antwoord op
zulke vragen met verhitte debatten tot gevolg. In volgende artikelen zal
ik nog terugkomen op de desbetreffende problematiek.
Continuüm
Historisch gezien gaapt er tussen Boeddha en boeddhanatuur een gat van
vele honderden jaren. Ik ben in de windtunnel van het boeddhisme
terechtgekomen via zen en word in vele richtingen rond geblazen, al is
het misschien beter te zeggen: de dharma blaast op vele manieren door de
skandha’s heen waar ik mijn continu-veranderlijke ‘zelf’ mee associeer.
De metafoor van de windtunnel is van een boeddhistische leraar,
alleen weet ik niet meer van welke. Ik heb hier ooit over gelezen. Het
voelt zoals deze leraar in mijn herinnering zei: de tradities zijn
toegangsdeuren tot die tunnel, maar waarheen de wind je blaast en waar
je uiteindelijk uitkomt, dat weet je niet.
Het huis van de dharma heeft, concludeer ik, vele kamers die je kunt
bewonen; je kunt zelfs in verschillende kamers tegelijk wonen, ook als
de kleuren, de inrichtingen en de medebewoners ervan op het eerste oog
met elkaar lijken te vloeken.
In
het relaas van Lusthaus is het wel alsof Boeddha en boeddhanatuur twee
uitersten zijn in een continuüm waarbinnen het boeddhisme zich door
verschillende tijden en culturen heen beweegt. Het ‘niet-zelf’ is in het
boeddhistische denken een rode draad, een obsessie van een Indiase
cultuur die zich in haar denken geen raad wist met continuïteit in
verandering, een obsessie die tot een credo werd dat tot in onze tijd
doorklinkt en dat tot vervelens toe herhaald wordt, zonder dat we
meestal toegang hebben tot de bronnen die deze roep tot leven kunnen
wekken.
Het mahayanaboeddhisme is het boeddhisme dat mede de boeddhanatuur
baarde, in een ironie die Lusthaus graag etaleert: in een reeks van
iteraties bracht de leegte van Nagarjuna met ‘boeddhanatuur’ onbedoeld
een begrip voort dat ‘de werkelijkheid’ benoemt op een manier die door
sommige volgelingen werd (en wordt) verstaan als een geestelijke
realiteit, als toch weer een soort permanent ‘zelf’ dat onder al het
bestaande ligt en dat al het bestaande ‘voortbrengt’. Nagarjuna zou,
vermoed ik (evenals Dogen), zich in zijn graf omdraaien wanneer zulke
ketterij hem postuum ter ore kwam.
Er schuilt bij mahayana nog een ander addertje onder het gras. Door
alle dharma’s, met inbegrip van de skandha’s zelf, leeg te verklaren,
versimpelde Nagarjuna het boeddhisme in één grootse beweging, zegt
Lusthaus, en bracht hij een cesuur aan tussen vóór en na. Op deze basis
kunnen sommige volgelingen van mahayanascholen sindsdien het verleden
van zich afschudden in een misplaatst gevoel van superioriteit. Al het
voorafgaande was ‘hinayana’: teveel gericht op persoonlijke bevrijding,
wordt dan gezegd.
Weldaad
Ik vind dit om te beginnen onaardig voor die oude Boeddha, die en passant
bij het grof vuil dreigt te worden gezet. Maar het is ook kortzichtig
en onterecht. Ook zonder zeshonderd doorwrochte pagina’s van Lusthaus te
lezen kun je je op grond van makkelijker toegankelijke literatuur al
realiseren wat een rijkdom het boeddhisme vóór mahayana bood. Hoe langer
ik me ermee bezighoud, des te moeilijker vind ik het om gronden te
ontdekken waarop je de bevrijding van het oorspronkelijke boeddhisme in
negatieve zin kunt contrasteren met die van het mahayana boeddhisme.
De rijkdom van het oorspronkelijke boeddhisme biedt mede een schat
aan meditatieve inzichten. ‘Zitten’ ging samen met een weldaad aan
geestelijke ruimte voor reflectie, op het kussen en in de verdere
praktijk van het leven. De vingerwijzingen hiervoor moet je echter met
een lichtje bij elkaar sprokkelen in oude teksten. In de huidige
boeddhistische tradities is daar vaak maar weinig van over. Ook wat we
nu als theravada kennen, is maar een fragment van een boeddhistisch
verleden, zelf bovendien in zijn tegenwoordige vorm niet altijd vrij van
moderne, geromantiseerde smetten.
Kortom, boeddhisme is niet makkelijk. Je kunt wel hopen dat al het
inzicht, samengebald in het moment, in meditatie tot je komt, maar
zonder je hersens te gebruiken zou werkelijk inzicht wel eens bij ijdele
hoop kunnen blijven.
(Wordt vervolgd.)
* De volledige titel van het boek van Dan Lusthaus is Buddhist Phenomenology.
A Philiosophical Investigation of Yogacara Buddhism and the Ch’eng Wei-shi lun (2002). Ik heb zelf een gedrukt exemplaar gekocht bij Amazon. Onlangs ontdekte ik dat je het ook kunt downloaden via Scribd.
Bron: Boeddhistisch Dagblad