Daoïstische levenskunst van Zhuangzi

Filosofie met de vlinderslag 
De daoïstische levenskunst van Zhuangzi 

Door Woei-Lien Chong

Zhuangzi (vierde-derde eeuw v. Chr.) is de tweede grondtekst van het daoïsme, na de Daodejing van Laozi.

Het werk is geliefd om zijn humoristische dialogen en diepzinnige parabels, en dient al eeuwen als onuitputtelijke inspiratiebron voor een ieder die zoekt naar spontaniteit, creativiteit en innerlijke bevrijding van maatschappelijke dwang en ideologische dogma’s.

Hoewel Zhuangzi in het Nederlandstalige gebied steeds bekender wordt, is er nog niet veel aandacht besteed aan zijn spirituele oefenweg. 



Daarin speelt de deconstructie van de taal een belangrijke rol, naast een vorm van meditatie die gericht is op het deconditioneren en verruimen van het alledaagse bewustzijn.

Door deze praktische aspecten helder voor het voetlicht te brengen, in de filosofische context van Daodejing en Zhuangzi, laat dit boek zien dat Zhuangzi’s daoïstische oefenweg ook in de moderne tijd nog steeds een grote inspiratiebron kan zijn voor het dagelijks leven.

Uitgeverij Damon

Zelftransformatie in troebele tijden [uit hoofdstuk 2]

Laozi en Zhuangzi richtten zich tot de elite van hun tijd, die zich, in de functie van vorst, beambte, diplomaat of militair, staande moest zien te houden in een tijd van voortdurende oorlog en politieke conflicten. De oefenweg van Laozi en Zhuangzi was niet bedoeld voor asceten of de sociaal verdrukten, maar voor mannen van aristocratische afkomst die midden in de wereld stonden, en van jongs af aan waren opgevoed om zelfstandig beslissingen te nemen in risicovolle situaties, vanuit een positie van verantwoordelijkheid jegens een gemeenschap, met name de clan. Daadkracht, zelfvertrouwen, eergevoel, en de neiging tot arrogantie was hun niet vreemd.

Het feit dat Laozi en Zhuangzi zich tot deze sociale bovenlaag richtten, heeft uiteraard gevolgen voor de aard van hun levenskunst. Zoals bekend, werd Laozi het niet moe om richtlijnen te formuleren voor de juiste wijze van regeren, onder verwijzing naar de catastrofale maatschappelijke situatie van zijn tijd, die werd gekenmerkt door oorlog en verwoesting, en als gevolg daarvan armoede en honger onder het volk. Waar de elite een ethos hooghield van eer en moed, kracht en machtsvertoon, benadrukte Laozi juist het belang van zachtheid, geduld, en het vermogen om omzichtig te opereren in het verborgene. Oorlog en geweld roepen alleen maar een harde tegenreactie op, waardoor beide partijen uiteindelijk verliezen. Bescheidenheid, toegeeflijkheid en mededogen stellen de leider niet alleen beter in staat om succes te behalen, maar ook om zijn successen te consolideren op de lange termijn.1 Daartoe moet zijn ego worden ontmanteld via een meditatieve oefenweg, zodat hij wordt opgenomen in de open ruimte in hemzelf en om hem heen, waardoorheen de adem stroomt die hem verbindt met de hele kosmos.

Zie verder Inkijkexemplaar