Posts tonen met het label Jacob Boehme. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Jacob Boehme. Alle posts tonen

Aurora. Over de schepping der heilige Engelen

Morgenrood in Opgang. Hoofdstuk IV 

~Jacob Boehme 

De geleerden en bijna alle schrijvers hebben veel gedacht, gestreefd, nagevorst en zich zeer veel moeite gegeven, om te weten te komen, wan­neer en hoe, of vanwaar toch de heilige Engelen zijn voortgekomen. Veel meningen zijn hieromtrent te berde gebracht; daartegenover hebben zij er ook naar gestreefd te onderzoeken, wat toch de diepe val van de grootvorst Lucifer geweest is, of hoe hij toch zulk een boze en grimmige duivel geworden is; waar toch deze boze bron uit is ontstaan, of wat hem daar toch toe gedreven kan hebben.

Hoewel dit grote geheimenis van voor ‘s werelds aanvang verborgen is gebleven, en ook menselijk vlees en bloed dit niet begrijpen en doorgronden kan, zo wil toch God, die de wereld geschapen heeft, zich thans eindelijk openbaren, en alle grote ge­heimenissen zullen worden geopenbaard; aangekondigd wordt, dat de grote dag der openbaring en het uiteindelijke gericht thans nabij zijn en dagelijks te verwachten. Alsdan zal wederom hersteld worden, hetgeen door Adam werd verloren. Op die dag ook zullen in deze wereld het Rijk des Hemels en het Rijk van de Satan gescheiden worden. Dit alles, zoals het is geschapen, wil God in de grootste eenvoud ken­baar maken, zodat niemand het trotseren kan; dat een ieder zijn ogen opheft, opdat zijn verlossing kan aanvangen, en laat hij niet na het uit­leven van zijn begeerte, na hovaardij en overmatig brassen en pralen menen, dat hier op aarde het beste leven geleefd wordt, want hij is in zijn overmoed midden in de hel, waar hij met Lucifer kan vertoeven, die hij spoedig vol schrik, angst en eeuwige vertwijfeling, spot en schande zal moeten ontmoeten; een verschrikkelijk voorbeeld hiervan zijn de duivelen, die eens de schoonste Engelen in de Hemel geweest zijn, het­geen ik naderhand beschrijven en openbaar maken zal. Ik laat God be­sturen, ik kan Hem niet weerstaan.

Aurora. De Heilige Drievuldigheid

Morgenrood in Opgang. Hoofdstuk III 

~Jacob Boehme 

Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God

Waarde lezer, ik wil u hier getrouwelijk vermanen, dat ge uw eigendunk laat varen en u niet aan heidense wijsheid vergaapt, u ook niet ergert aan de eenvoud van de schrijver; want het werk is niet te danken aan zijn wijsheid, maar aan de werking van de Heilige Geest. Tracht de Heilige Geest, die uit God is, in uw eigen geest te laten inwerken, dan zal Hij u in alle waarheid leiden en Zich aan u openbaren; dan zult ge in Zijn Licht en Zijn Kracht in de heilige Drievuldigheid zien en verstaan, wat hier zal worden geschreven.

Over God de Vader

Toen onze Heiland, Jezus Christus, Zijn discipelen leerde bidden, sprak Hij: Wanneer ge bidden wilt, doe het zo: “Onze Vader, Die in de Hemel zijt” (Mattheus 6.) Dit betekent niet, dat de Hemel de Vader zou kunnen begrijpen of omvatten, want de Hemel zelf is door de goddelijke Kracht gemaakt. Want Christus spreekt: “Mijn Vader is groter dan alles.” (Joh. 10:29) en in de profeten zegt God: “De Hemel is mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten.” (Jesaja 66). Wat wilt ge Mij een huis bouwen? Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten en van de Hemelen met de span de maat genomen en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen. (Jes. 40:12). Want de Here heeft zich Jacob verkozen, Israël tot Zijn Eigendom. (Psalm 135:4). Dat echter Christus Zijn Vader een Hemelse Vader noemt, daarmee bedoelt Hij, dat de glanzende Kracht Zijns Vaders zeer zuiver, helder en rein in de Hemel schijnt en dat boven het uitspansel, dat wij met onze ogen zien en dat wij Hemel noemen, de gehele triomferende, heilige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest schijnt. Zo onderscheidt Christus hiermee Zijn Hemelse Vader van de Vader der Natuur, dat is: de sterren en elementen; zij zijn onze natuurlijke Vader, uit wie wij gemaakt zijn en uit wiens wil wij hier in deze wereld leven en van wie wij onze spijs en onze voeding ontvangen. Hij is echter onze Hemelse Vader, omdat onze ziel steeds naar Hem verlangt en Hem begeert, ja, zij hongert en dorst voort­durend naar Hem. Het lichaam hongert en dorst naar de Vader der Natuur, dat is: de sterren en elementen, en dezelfde Vader spijst en drenkt hen ook. De ziel echter dorst naar de heilige Hemelse Vader en Hij spijst en drenkt hen met Zijn Heilige Geest en Zijn Vreugdebronnen. Nu hebben wij evenwel geen twee Vaders, maar slechts één; de Hemel is gemaakt door Zijn Kracht en de sterren door Zijn Wijsheid, die in Hem is en van Hem uitgaat.

Aurora. Hoedanigheid der Zon

Morgenrood in Opgang. Hoofdstuk II 

~Jacob Boehme 

Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet

Dit alles, zoals het hierboven is verteld heet daarom: “Eigenschap”, omdat het alles in de diepte, over de aarde, op de aarde en in de aarde in elkander overvloeit als in één Eenheid. Toch hebben al deze dingen velerlei werking en zijn ze krachtig. Ze zijn evenwel geboren uit Eén Moeder, uit wie alles geboren wordt; en alle schepselen zijn uit deze eigenschappen gevormd en te voorschijn gekomen en leven hierin als in hun moeder. Zo heeft ook de aarde en hebben ook de gesteenten daaruit hun oorsprong, en alles, wat groeit op de aardbodem. Dit alles leeft uit en ontspringt aan deze eigenschappen. Geen verstandig mens kan dit ontkennen. Uit deze tweevoudige bron, boos en goed (in alle dingen) komt alles voort, uit de sterren; want, zoals de schepselen op aarde zijn, zo zijn ook de sterren. Want door deze tweevoudige bron heeft alles zijn grote beweeglijkheid, zijn snelle gang, zijn voortgang, zijn oorsprong, stuwing en groei. Want de zachtmoedigheid in de natuur is een stille rust; maar de boosheid in alle krachten maakt alles beweeglijk, voortgaand en jagend. De voortdrijvende eigenschappen brengen in alle schepselen de lust tot het goede en het kwade teweeg, zodat alles zich met elkander vermengt, en alles begeert, toeneemt, afneemt, schoon wordt, lief heeft en haat. In alle schepselen dezer wereld leeft een goede en een boze wil, geboren uit de Bron, die én goed én boos is; in mensen, dieren, vogels en vissen, en ook in al het andere dat bestaat, nl. goud, zilver, tin, koper, ijzer, staal, hout, loof en gras. Ook in de aarde, in stenen, in water, en in alles, wat mensen doorvorsen kunnen. Er is niets in de natuur, dat niet het goede en het boze in zich bergt; alles groeit en leeft in deze tweevoudigheid, hoe dan ook. Slechts de heilige Engelen en de boze duivels niet; want deze zijn gescheiden en een ieder van hen leeft, beweegt en heerst in zijn eigen hoedanigheid. De heilige Engelen leven en bewegen zich in het Licht, in het goede, waarin ook de Heilige Geest oppermachtig is. De duivels leven en heersen in het boze, in de toorn en het verderf. Zij zijn echter beide, de goede en de boze Engelen, uit de eigenschappen der Natuur gemaakt, waaruit alle dingen gemaakt zijn. De heilige Engelen leven uit de kracht van de zachtmoedig­heid van het Licht en het Vreugderijk en de duivelen leven uit de kracht van het boze, dat zich verheft, uit de kracht van schrik en duisternis en zij kunnen het Licht niet begrijpen, waaruit zij zich zelven gestoten heb­ben door hun opstandigheid, zoals ik hier na ook beschrijven zal (over de Schepping).

Wanneer gij echter niet geloven wilt, dat in deze wereld alles zijn oor­sprong vindt in de sterren, zo wil ik u dat bewijzen; wanneer gij echter geen stompzinnige zijt en een weinig verstand bezit, let op hetgeen volgt. Bezie ten eerste de Zon. Zij is het hart of de koningin van alle sterren. Zij geeft alle sterren licht van het opgaan tot aan het ondergaan en ver­licht en verwarmt alles. Alles leeft en groeit in haar kracht. De vreugde van alle schepselen groeit in haar kracht. Wanneer zij nu zou worden weggenomen, zou alles duister en koud worden; er zou ook geen vrucht meer groeien. Mens noch dier zou zich kunnen vermenigvuldigen, want de hitte zou verdwijnen en het zaad, dat overal aanwezig was, zou koud worden en verstenen.

Aurora. Wezen der Godheid

Morgenrood in Opgang. Hoofdstuk I

~Jacob Boehme

Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. 

Hoewel vlees en bloed het Wezen der Godheid niet kunnen verstaan, maar alleen de geest dat kan, wanneer hij door God verlicht en door God ontstoken is, zo moet men, wil men echter van God spreken, ijverig gewagen van de krachten in de natuur, waaruit de ganse schepping, Hemel en aarde, sterren, elementen en schepselen zijn voortgekomen; alsook de heilige Engelen, de Satan en de mensen, ja, de Hemel en de hel. In deze beschouwing ontdekt men twee hoedanigheden, een goede en een kwade, die in deze wereld in alle krachten, in sterren en elementen, evenzo als in alle schepselen verborgen zijn; en er bestaat ook geen vleselijk schepsel in het natuurlijke leven, dat deze beide kwaliteiten niet in zich heeft. Hier moet men verstaan, wat het woord hoedanigheid of eigenschap betekent. 
Dit wil zeggen de beweeglijkheid, het stuwen of drijven der dingen, zoals daar is de hitte, die brandt, verteert en alles opslurpt, wat binnen haar bereik komt, en wat niet van haar eigen “hoedanigheid” is. Daartegenover staat, dat zij alles verlicht en verwarmt wat koud, nat en donker is en hetgeen zacht is, hard maakt. Ze heeft echter nog twee factoren in zich, nl. het Licht en het Verderf; daarover is 't volgende op te merken. Het Licht of het “Hart van de Warmte” is op zichzelf iets lieflijks en vreugdevols, een levenskracht, een verlichting van dingen die onduidelijk zijn, en het is een gedeelte, of ook kan men zeggen de bron, van het Hemelse Vreugdenrijk. Want het maakt in deze wereld alles levend en beweeglijk; alle vlees, zowel als bomen, loof en gras groeien op deze wereld door de kracht van het Licht en ontvangen hun leven hier door. Dit is het goede. Maar daar staat tegenover, dat het Licht óók het verderf in zich heeft, want het brandt, verteert en vernietigt; dit verderf ontstaat, werkt en verheft zich in het Licht en maakt het Licht beweeglijk; het worstelt en strijdt met het goede, dat er in het Licht is. Het Licht heeft dus een tweevoudige bron. Het Licht bestaat in God, zonder hitte, maar in de natuur bestaat het niet; want in de natuur zijn alle eigenschappen in elkander verzonken, alsof ‘t één eigenschap was, naar zijn aard en wijze; evenals God “Alles” is en door Hem alles ontstaat en van Hem alles uitgaat. God is het Hart of de bronwel der natuur, uit Hem komt alles voort. Nu heerst de hitte in alle krachten der natuur en verwarmt alles en is een bron van alles; wanneer dat niet zo was, dan zou het water veel te koud zijn en de aarde zou verstijven, en er zou geen lucht zijn. De hitte heerst in alles, in de bomen, in kruid en gras en ze maakt het water beweeglijk, opdat hierdoor op aarde kruid en gras zal groeien. Daarom is zij een eigenschap, omdat zij in alles heerst en alles doortintelt. De factor “licht” echter, in de eigenschap hitte, geeft aan alles datgene waardoor het lieflijk en vreugdevol wordt. De hitte zonder licht is van geen nut, maar eerder een vernietiging van het goede, een boze bron, want alles gaat teniet in haar razernij. Maar het element “licht” in de “hitte” is een levende bron, waarin de Heilige Geest kan leven. De hitte maakt het licht beweeglijk, zodat het werkt en stuwt, hetgeen men waarneemt in de winter; dan is het zonlicht ook op de aarde, maar de warmtestraal der zon kan de aardbodem niet bereiken; daarom groeit er ‘s winters ook geen enkele vrucht.

Aurora. Voorrede [Deel 2]

Morgenrood in Opgang

~Jacob Boehme

Toen God echter zag, dat het menselijke inzicht verduisterd was, stelde Hij de natuur nog eens te werk en toonde de mensen dat er in de natuur aanwezig was het boze en het goede, opdat zij het goede leren zouden en hij liet het vuur van de Hemel dalen en verbrandde Sodom en Gomorra, tot een afschrikwekkend voorbeeld voor de wereld.

Toen evenwel de menselijke blindheid hand over hand toenam en zij zich niet door de Geest Gods wilden 'laten onderwijzen, zo gaf Hij hun wetten en leringen, waarin vastgelegd was, hoe zij zich gedragen moesten en hij bevestigde deze met wonderen en tekenen, opdat de erkenning van de waarachtige God niet zou worden uitgewist. Maar het licht wilde op deze wijze ook niet aan de dag treden, want de duisternis en de boosheid in de natuur verweerden zich en hun vorst regeerde oppermachtig. Toen echter de toorn der natuur op middelbare leeftijd kwam 'droeg hij ver­scheidene sappige, zoete vruchten en begon te voorspellen, dat hij in het vervolg heerlijke vruchten zou dragen. Want toen werden de heilige profeten geboren, zij leerden en predikten over het licht, hetwelk in de toekomst de boosheid in de natuur zou overwinnen. Zo ging ook te midden van de heidenen een licht op, zodat zij de natuur en haar werking erkenden, hoewel dit nog niet het heilige licht was. Want de wilde natuur was nog niet overwonnen en licht en duisternis worstelden zo lang met elkander, totdat de zon opging en deze boom met haar warmte dwong, heerlijke, zoete vruchten te dragen, wel te ver­staan, tot de Vorst des lichts ontsproot uit het hart van God en een mens in de natuur werd en worstelde in zijn menselijke lichaam, in de kracht van het goddelijk 'licht, te midden van de wilde natuur. Deze zelfde vorstelijke en koninklijke twijg groeide op en werd een boom en breidde zijn takken uit van het Oosten naar het Westen en omvatte de gehele natuur, worstelde en kampte met de boosheid, die in de natuur was en met zijn vorst, totdat hij overwon en triomfeerde als een koning der natuur en de koning der duisternis in zijn eigen huis ge­vangen nam. (Psalm 68). Toen dit gebeurde, groeide uit de koninklijke boom die in de natuur gegroeid was, veel duizenden kostelijke, frisse twijgjes, die alle de geur en de smaak van de koninklijke boom hadden. En hoewel regen, sneeuw, hagel en onweer hem niet gespaard bleven, zodat menig twijgje van de boom gerukt en kapot geslagen werd, groeiden er steeds weer nieuwe twijgjes. Maar deze takjes smaakten verrukkelijk zoet en vreugdevol, zodat noch mensen-, noch Engelentong het kan uitspreken, want ze bezaten grote kracht en deugdzaamheid; ze dienden tot gezondheid der blinde heidenen. De heiden, die van het twijgje van deze boom at, werd ontheven aan de wilde natuurdrift, waar­uit hij geboren was, en werd een zoete twijg aan de kostelijke boom en groeide en droeg kostelijke vruchten, zoals de koninklijke boom.

Aurora. Voorrede [Deel 1]

Morgenrood in Opgang

~Jacob Boehme

Waarde lezer, ik vergelijk de gehele filosofie, astrologie en theologie tezamen met haar moeder met een kostelijke boom, die in een lusthof groeit. Nu geeft de aarde, waarin de boom geplant is, aan de boom altijd het sap, waaraan de boom zijn levenskrachten dankt; de boom op zich zelf namelijk groeit van het sap van de aarde en wordt groot en breidt zich uit met zijn takken. Zoals nu de aarde met haar kracht-aan-de-boom arbeidt, zodat hij groeit en toeneemt, zo arbeidt de boom steeds met zijn takken, met zijn ganse vermogen, zodat hij altijd veel goede vruchten moge voortbrengen.

Wanneer echter de boom weinig vruchten voortbrengt, daarbij zeer kleine, vol met maden en wormstekig, dan ligt de schuld niet bij de boom, alsof hij met een vooropgezette bedoeling begeren zou slechte vruchten voort te brengen, want hij is een kostelijke boom van een goede soort, maar de schuld is hieraan te wijten, dat dikwijls grote koude, hitte, meel­dauw, rupsen of ongedierte hem belagen. Nu heeft de boom echter deze eigenaardigheid, dat hij, naar gelang hij groter en ouder wordt, zoetere vruchten voortbrengt. In zijn jeugd draagt hij weinig vruchten, want dat maakt de ruwe en wilde bodemgesteldheid en het overtollige vocht in de boom onmogelijk en al bloeit hij ook, zo vallen toch gedurende de groei­tijd zijn vruchten voor 't merendeel af, wanneer hij namelijk in een goede akker geplant is. Nu heeft de boom ook een goede kwaliteit, hij is zoet. Tegenovergesteld daaraan heeft hij ook drie andere kwaliteiten, als: bitter, zuur en wrang. Zoals de boom nu is, zo worden óók zijn vruch­ten, als de zon ze beschijnt en zoet maakt, zodat zij een lieflijke smaak verkrijgen, al moeten zijn vruchten bestand zijn tegen regen, wind en onweer.

Wanneer evenwel de boom oud wordt, zodat zijn takken verdorren en het sap niet meer omhoog trekt, dan groeien onder aan de stam veel groene twijgjes, ook op de wortel, en herinneren de oude boom er aan, dat hij ook een mooi groen twijgje en boompje geweest is en nu toch zo oud is geworden Want de natuur of het sap verweert zich hiertegen, totdat de stam geheel is verdroogd; dan wordt hij afgehouwen en in het vuur verbrand.

Merk dan op, wat ik met deze vergelijking heb aangeduid. De tuin, waarin deze boom staat is de wereld, de akker is de natuur, de stam van de boom zijn de sterren, de takken zijn de elementen, de vruchten, die aan de boom groeien, zijn de mensen, het sap in de boom de zuivere goddelijkheid.
Nu zijn de mensen uit de natuur, de sterren en de elementen geschapen. God, de Schepper echter, beheerst alles, zoals het sap de gehele boom beheerst. Maar de natuur heeft twee hoedanigheden in zich tot aan de oordeelsdag: een lieflijke, Hemelse en heilige en een grimmige, helse en versmachtende.
Nu werkt de goede eigenschap altijd met grote ijver, zodat zij goede vruchten voortbrengt; de Heilige Geest beheerst haar en geeft bovendien kracht en leven. De verkeerde eigenschap werkt ook volijverig, zodat zij altijd boze vruchten voortbrengt; de duivel geeft haar voor dat doel het helse vuur.
Nu zijn deze twee de natuurlijke eigenschappen van de boom en de mensen zijn uit de boom gemaakt en leven in deze wereld in deze tuin temidden van deze twee in groot gevaar en op hen valt beurtelings zonne­schijn, regen, wind en sneeuw. Dat wil zeggen: als de mens zijn ziel opheft tot God, dan ontspringt en werkt in hem de Heilige Geest; wan­neer hij echter zijn geest in deze wereld laat ondergaan, in de lust tot het boze, dan ontspringt en heerst in hem de duivel en het helse vuur. Zoals de vrucht aan de boom wormstekig wordt, als de vorst, de hitte en de meeldauw hem bewerken, zodat hij gemakkelijk afvalt en bederft, zo is het ook met de mens, wanneer hij de duivel met zijn vergif in hem laat heersen. Zoals nu in de natuur het goede en het kwade ontstaat en heerst, evenzo is het ook met de mens. Maar de mens is het kind van God, die God uit het beste, wat er in de natuur is, gemaakt heeft, ten einde het goede te doen en het kwade te overwinnen; al kan hij van het kwade niet los komen, evenals in de natuur het goede en het kwade met elkaar verbonden zijn.